ECLI:NL:RBMNE:2020:1698

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
C/16/501466 / KG ZA 20-189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in verband met coronaproblematiek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de stichting Mitros, de verhuurder. De huurder had een aanvraag ingediend voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de kantonrechter, waarin hij was veroordeeld om zijn woning te ontruimen. De huurder stelde dat hij mogelijk besmet was met het coronavirus en dat ontruiming zou leiden tot een noodtoestand voor hem en zijn gezin. De verhuurder, Mitros, voerde verweer en stelde dat de huurder onvoldoende had onderbouwd dat hij ziek was en dat er nog steeds overlastmeldingen waren ontvangen.

De voorzieningenrechter heeft de situatie zorgvuldig gewogen. Hij erkende de zorgen van Mitros over de overlast voor omwonenden, maar hield rekening met de gezondheidsrisico's die de coronamaatregelen met zich meebrachten. De rechter oordeelde dat de ontruiming op dat moment maatschappelijk onaanvaardbaar was, gezien de mogelijkheid van besmetting en de gevolgen daarvan voor anderen. De tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter werd geschorst tot 15 mei 2020, met de verwachting dat de huurder tegen die tijd in staat zou zijn om te verhuizen. De rechter wees de gevorderde boete af en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/501466 / KG ZA 20-189
Vonnis in kort geding van 29 april 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.A. Geuze,
tegen
de stichting
STICHTING MITROS,
gevestigd te Utrecht,
verweerder,
advocaat mr. J. Pellikaan.
Partijen zullen hierna [eiser] en Mitros genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft op vrijdagmiddag 24 april 2020 een aanvraag voor een spoed kort geding gedaan. In verband met de Coronaproblematiek is een mondelinge behandeling via Skype bepaald op 29 april 2020 om 12:30 uur. Mr. J. Pellikaan heeft toegezegd dat Mitros bereid was om vrijwillig te verschijnen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding met 5 producties;
  • producties 1 tot en met 14 van Mitros;
  • de pleitnota’s van beide partijen.
1.3.
Op de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de heer [eiser] met zijn gemachtigde, mr. Geuze
  • mevrouw [A] , [functie] van Mitros, met haar gemachtigde, mr. Pellikaan.
1.4.
Partijen hebben kort voor aanvang van de mondelinge behandeling hun pleitnota’s aan elkaar en aan de rechter gezonden. Die zijn als herhaald en ingelast beschouwd. Partijen hebben antwoord gegeven op de vragen van de voorzieningenrechter. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.5.
Na verder debat hebben partijen vonnis gevraagd. In verband met de spoedeisendheid is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt een woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het gehuurde) van Mitros.
2.2.
Bij kort geding vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 29 januari 2020 is [eiser] veroordeeld het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van dat vonnis te ontruimen en ter beschikking te stellen aan Mitros. In het vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat voldoende aannemelijk was geworden dat [eiser] al geruime tijd zorgt voor ernstige en structurele overlast, waarin ondanks inspanningen van Mitros en andere instanties geen verbetering optreedt.
2.3.
Op 31 januari 2020 is het vonnis aan [eiser] betekend, zodat hij de woning op 14 februari 2020 diende te ontruimen. Nadat [eiser] op 5 februari 2020 een hoger beroep dagvaarding had uitgebracht, zijn partijen in overleg getreden en hebben zij op 20 februari 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin zij hebben afgesproken dat [eiser] het gehuurde uiterlijk op 1 april 2020 zal ontruimen. Nadien heeft Mitros ingestemd met een verlenging van de termijn tot 15 april 2020. Omdat [eiser] volgens Mitros toch weer overlast veroorzaakte en zich daarmee niet aan de overeengekomen voorwaarden hield, heeft Mitros [eiser] alsnog kenbaar gemaakt dat hij op 1 april 2020 moest ontruimen. [eiser] heeft de woning niet ontruimd. Nadien is op 6 april 2020 de ontruiming aangezegd tegen 30 april 2020.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 januari 2020 tot 1 juni 2020. [eiser] stelt dat de ontruiming zal leiden tot het ontstaan van een noodtoestand voor hem, zijn partner en hun twee minderjarige kinderen als zij op 30 april 2020 het gehuurde moeten ontruimen. Hij heeft ernstige ziekteverschijnselen die een besmetting met het coronavirus doen vermoeden en is niet in staat om te verhuizen of om daarbij hulp in te schakelen. Ook heeft hij geen vervangende woonruimte kunnen zoeken als gevolg van zijn ziekte. Daarnaast wijst hij op het gehanteerde Kabinetsbeleid om ontruimingen uit te stellen. Hij betwist dat hij nu nog overlast veroorzaakt.
3.2.
Mitros voert verweer. Zij voert aan dat zij meer dan coulant is geweest. Ook nadat het ontruimingsvonnis was gewezen zijn er verschillende overlastmeldingen ontvangen, zodat de ontruiming nu echt moet worden doorgezet. Mitros meent dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij besmet is met het coronavirus en wijst erop dat [eiser] zelf zijn honden heeft uitgelaten en bezoek heeft ontvangen. Bovendien heeft hij inmiddels lang genoeg de tijd gehad om uit te zieken, in maart meldde hij immers al dat hij ziek was en is hem aanvankelijk nog twee extra weken gegund. Mitros moet ervoor zorgen dat omwonenden geen overlast ondervinden en merkt dat die erg gefrustreerd raken van de situatie.

4.De beoordeling

4.1.
Indien een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief. Er bestaat slechts grond voor schorsing daarvan in geval van – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid (zie artikel 3:13 BW). Daar kan sprake van zijn als de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde ( [eiser] ) een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Volgens [eiser] is sprake van een dergelijke noodtoestand, omdat hij vermoedelijk besmet is met het coronavirus. Zijn partner en kinderen verbleven in eerste instantie bij haar ouders, maar omdat zij hem tijdens zijn ziekteperiode verzorgde, hebben haar ouders haar verboden om nog bij hen te wonen, gelet op het besmettingsgevaar. [eiser] kan, als hij beter is, bij zijn moeder gaan wonen, maar die wil hem nu nog niet in haar huis toelaten. Hij kan bovendien geen verhuisbedrijf inschakelen zolang hij ziek is en wil ook niet op straat komen te staan terwijl hij mogelijk nog besmettelijk is.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de opstelling van Mitros begrijpelijk is, nu zij uit coulance de ontruimingsdatum al twee keer heeft verplaatst en zij wordt geconfronteerd met omwonenden die overlast ondervinden en die al lang hebben moeten wachten op de ontruiming door [eiser] . De voorzieningenrechter begrijpt ook het wantrouwen van Mitros ten aanzien van de door [eiser] gestelde ziekte, nu hij al meerdere malen uitstel heeft gekregen. Gelet echter op de door [eiser] bij zijn huisarts gemelde klachten die zouden kunnen wijzen op besmetting met het coronavirus, moet niettemin rekening worden gehouden met die mogelijkheid. Dat dit niet vast staat is mede het gevolg van het bestaande testbeleid. Gegeven de thans bestaande zeer uitzonderlijke situatie, waarbij besmetting met het virus grote risico’s oplevert en een landelijk uitgevaardigd dringend advies bestaat omtrent thuisblijven en afstand houden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ontruiming op dit moment niet verantwoord is. Nadrukkelijk dient daarbij te worden opgemerkt dat geen sprake is van misbruik van recht door Mitros. Het gaat erom te voorkomen dat het gevaar zich voordoet dat [eiser] , indien hij wél besmet is met het coronavirus, een risico voor anderen vormt op het moment dat hij verhuist of wordt ontruimd. Die situatie maakt de ontruiming naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment maatschappelijk onaanvaardbaar, waarbij tevens van belang is dat de aard en omvang van de recent gemelde overlast een kort uitstel wel toe laat.
Dit betekent dat de executie van het vonnis van 29 januari 2020 moet worden geschorst.
4.3.
De voorzieningenrechter zal de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen tot 15 mei 2020, in plaats van de gevorderde 1 juni 2020. [eiser] heeft aangegeven thans aan de beterende hand te zijn. Ook ter zitting maakte [eiser] geen ernstig zieke indruk. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat het besmettingsgevaar over twee weken is geweken, althans dat [eiser] dusdanige maatregelen heeft getroffen dat veilig kan worden verhuisd, en dat [eiser] in staat is om het gehuurde te ontruimen en onderdak te hebben gevonden.
4.4.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde boete afwijzen, omdat nergens uit blijkt dat Mitros onderhavig vonnis niet zal respecteren.
4.5.
Aangezien partijen ieder voor een deel in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 29 januari 2020 met zaaknummer 8214656 UV EXPL 19-323 tot 15 mei 2020,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: