Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2020 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.De beslissing is uitgesproken op 17 april 2020.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2020, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten afgewezen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de verweerder, de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), dat op 18 februari 2020 was genomen. Na een reactie van de verweerder op 1 april 2020, waarin deze aangaf het besluit te herroepen, trok de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg hij om vergoeding van zijn proceskosten.
De voorzieningenrechter overweegt dat, volgens artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Echter, de verzoeker heeft zijn verzoek om vergoeding van proceskosten niet onderbouwd. Hij heeft niet aangegeven welke kosten hij heeft gemaakt in deze procedure, en er blijkt uit het dossier niet dat hij gebruik heeft gemaakt van een advocaat of andere juridische hulp. Bovendien heeft de verzoeker nog geen griffierecht betaald.
Aangezien de verzoeker niet heeft aangetoond welke kosten hij heeft gemaakt, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenveroordeling af. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.