8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn zus [slachtoffer 1] en zijn voormalig reclasseringswerker [slachtoffer 2] gestalkt, door hen veelvuldig te bellen en hun voicemail in te spreken met bedreigende en beledigende berichten. Daarnaast heeft verdachte een ruit van de woning van zijn zus, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] vernield.
Verdachte heeft met zijn handelen een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van zijn slachtoffers gemaakt. Dergelijke feiten zorgen bij hen voor gevoelens van angst en onveiligheid. Daarnaast heeft verdachte gedreigd een politiebureau op te blazen en heeft hij meerdere malen het alarmnummer 112 gebeld zonder dat daartoe enige noodzaak was. Verdachte heeft hiermee een kostbaar beslag gelegd op publieke middelen die ten dienste van het algemeen belang staan, waarbij bovendien het risico ontstaat dat het alarmnummer niet of moeilijker bereikbaar is voor daadwerkelijke noodsituaties.
Uit het strafblad van verdachte van 31 maart 2020 volgt dat hij op 10 augustus 2018 door de politierechter is veroordeeld voor onder andere bedreiging tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten nog in een proeftijd van deze veroordeling. Voorts heeft verdachte, terwijl hij voor belaging en/of bedreiging gedetineerd zat in de penitentiaire inrichting, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] telefonisch bedreigd.
Zijn eerdere veroordeling, de proeftijd en zijn detentie hebben verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten. Verdachte is uitsluitend gefixeerd geweest op het vermeende onrecht dat hem is aangedaan en heeft geen enkele rekening gehouden met de impact die zijn gedrag op zijn slachtoffers heeft.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de volgende rapportages:
- een reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 1 april 2020, uitgebracht door C.S. Pruis, reclasseringswerker;
- een Triple rapportage van 1 april 2020, uitgebracht door M.C. Heus, psychiater, G.M. Jansen, GZ-psycholoog en M.D. van der Heide, forensisch milieu onderzoeker en
- een gedrag neurologische rapportage van 30 maart 2020, uitgebracht door C. Jonker, gedragsneuroloog.
Uit het rapport van C. Jonker volgt dat bij verdachte sprake is van hersenorganisch lijden in de zin van verwijding van het ventrikelsysteem met loopstoornissen, vermoedelijk als gevolg van langdurig chronisch alcoholmisbruik. Ten tijde van het tenlastegelegde was reeds sprake van hersenorganisch lijden.
Het is niet waarschijnlijk dat het verwijde ventrikelsysteem met de loopstoornis i.c. de gestoorde motorische coördinatie - vermoedelijk samenhangend met een periode van excessief alcoholgebruik - het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed. Het lijkt waarschijnlijk dat de thans geconstateerde lichte cognitieve beperkingen in planningsvaardigheid en mentale flexibiliteit samenhangen met het psychiatrisch beeld, zoals ook geconcludeerd wordt in het NPO, verricht in het kader van de huidige Pro Justitia rapportage.
Uit de Triple rapportage volgt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, dwangmatige en borderline trekken. Hiernaast is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis en een stoornis van de spraakvloeiendheid. Deze stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte.
Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Op de korte termijn wordt het risico op recidive voor wat betreft dreigend agressief gedrag, belaging en vernieling als matig ingeschat en op de langere termijn als matig-hoog. Het risico op escalatie van het gedrag richting ernstig fysiek geweld wordt als laag ingeschat.
Om het risico op bedreigingen, vernielingen en belaging te verminderen is het nodig dat verdachte individuele psychotherapeutische behandeling krijgt gericht op emotieregulatie, het verminderen van de vastzittende boosheid en het motiveren van mindering van alcoholgebruik. Hierbij zou onder meer gedacht kunnen worden aan EMDR volgens het woede-wraak protocol, maar ook aan psychomotore therapie (spanningsopbouw). Daarnaast zou het goed zijn om zijn sterke kanten te benadrukken door hem te stimuleren tot activiteiten die een beroep doen op zijn intelligentie en creativiteit, waardoor hij meer erkenning krijgt en mogelijk minder gefixeerd raakt op onrecht. Opbouw van een steunend sociaal netwerk (buddy) zou overwogen kunnen worden. Deze behandeling kan ambulant plaats vinden. De responsiviteit wordt, gelet op de rigiditeit, als beperkt ingeschat. Aan de andere kant is er wel enige behandelmotivatie bij verdachte en heeft hij in het verleden
psychotherapeutische behandeling gehad en afgerond in een gespecialiseerde setting.
Geadviseerd wordt om bovenstaande behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijk strafdeel en een verplicht reclasseringscontact.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat, gezien de delictgeschiedenis, het gebrek aan inzicht in eigen handelen en de gevolgen daarvan en het verloop van het toezicht, het professioneel oordeel van de reclassering afwijkt van de uitkomst van het risicotaxatie-instrument. De reclassering schat de kans op recidive in als hoog. Het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld en het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Hoewel het eerdere reclasseringstoezicht niet goed verliep, ziet de reclassering met de nieuwe invulling van het toezicht (te weten de EMDR behandeling) mogelijkheden om een nieuw toezicht te laten slagen. Zeker ook als bijvoorbeeld het reclasseringscontact met name gericht is op het monitoren van de behandeling.
Geadviseerd wordt om verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod en meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn mee te werken aan de geadviseerde begeleiding, behandeling en middelencontrole.
Na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van 15 april 2020 onder de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met
onder meer zijn zus [slachtoffer 1] is gebleken dat verdachte in de nacht van 15 op 16 april 2020opnieuw meermalen de voicemail van zijn zus heeft ingesproken. Hierop is verdachte aangehouden op grond van artikel 84 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft hierop op 21 april 2020 de opheffing van de schorsing bevolen. Met instemming van de officier van justitie en de raadsvrouw en verdachte heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting niet heropend maar besloten om dit vonnis uit te spreken.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 300 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden is. De rechtbank acht het, gelet op de persoon van verdachte, niet wenselijk dat verdachte langer gedetineerd blijft en acht begeleiding en behandeling van verdachte wenselijk en noodzakelijk om de kans op recidive te verlagen. De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf, te weten 120 dagen, voorwaardelijk opleggen, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de deskundigen. De rechtbank legt verdachte daarbij een proeftijd van drie jaren op.
De rechtbank zal in de bijzondere voorwaarden geen contactverbod opnemen. De rechtbank overweegt daartoe dat bij een eventuele overtreding van dit contactverbod de mogelijkheid bestaat dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wordt bevolen, waarmee het strafrechtelijk kader voor de noodzakelijke begeleiding en behandeling van verdachte komt te vervallen. Het geadviseerde contactverbod zal de rechtbank opleggen in de vorm van een vrijheid beperkende maatregel zoals hierna wordt overwogen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten de hiervoor bewezen verklaarde feiten.
Gelet op de persoon van verdachte en de adviezen van de deskundigen zoals deze ter terechtzitting zijn besproken, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal, ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van het onder feit 1 primair en feit 2 van parketnummer 16/258854-19 en het onder parketnummer 16-025256-20 bewezen verklaarde, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten verdachte een contactverbod opleggen. Verdachte heeft zich bij het stalken en bedreigen voornamelijk gericht op zijn familie, te weten zijn broer, zus, zwager en moeder, en op zijn voormalig reclasseringswerker [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal daarom bevelen dat verdachte op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zal zoeken met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [A] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 2 jaar. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal per overtreding vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen worden opgelegd, met een maximum van zes maanden. De rechtbank wijkt hier af van de door de officier van justitie gevorderde periode, om te voorkomen dat de begeleiding en behandeling van verdachte voor een langere duur wordt onderbroken.
Bij deze maatregel beveelt de rechtbank tevens de dadelijke uitvoerbaarheid, omdat uit de rapportages blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens voornoemde personen, hetgeen ook gebleken is na de schorsing van de voorlopige hechtenis per 15 april 2020, waarna de schorsing is opgeheven.