ECLI:NL:RBMNE:2020:1658

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3472
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor het uitoefenen van een bedrijf met behoud van bijstand en de gevolgen van een gestelde deadline

In deze zaak heeft eiser, die sinds 13 januari 2014 bijstand ontvangt van de gemeente De Ronde Venen, toestemming gekregen om een eigen bedrijf op te starten. Deze toestemming werd mondeling gegeven door zijn klantmanager, maar het besluit om deze toestemming vast te leggen is nooit verzonden. Later heeft de gemeente een termijn van zes maanden gesteld voor het uitoefenen van het bedrijf, wat eiser als onterecht beschouwde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente niet voldoende rekening heeft gehouden met de gemaakte afspraken en de individuele omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de gemeente wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen zes weken. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3472

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.R. Jaarsma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder (de gemeente)
(gemachtigde: mr. A. Collignon)

Wat is er gebeurd?

1. Eiser kreeg vanaf 13 januari 2014 van de gemeente bijstand. In september 2017 heeft eiser een gesprek gehad met zijn toenmalige klantmanager, mevrouw [A] . Zij heeft hem (mondeling) toestemming gegeven om zijn bedrijf ‘ [bedrijf] ’ op te starten, waarbij verwacht werd dat hij binnen een periode van zes maanden voldoende zou verdienen en dus geen bijstand meer nodig zou hebben van de gemeente. Deze toestemming is vastgelegd in het besluit van 17 oktober 2017, maar dit besluit is nooit verzonden.
2. Na een telefonisch gesprek op 19 november 2018 heeft de gemeente besloten eiser alsnog een termijn van zes maanden te geven tot 1 juni 2019 om zijn eigen bedrijf ‘ [bedrijf] ’ uit te voeren met behoud van zijn bijstand. Dit besluit is verzonden op 31 januari 2019, waardoor eiser eigenlijk minder dan zes maanden de tijd kreeg. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit bij de gemeente. De gemeente heeft toen de termijn veranderd naar 1 augustus 2019. Ook heeft de heer Collignon eiser tijdens de hoorzitting toestemming gegeven om zijn drie nog lopende zaken af te ronden tot uiterlijk 31 december 2019.
3. De vraag is nu of de gemeente een deadline mocht stellen aan de toestemming die aan eiser is gegeven om zijn bedrijf uit te oefenen. Voor het procesverloop verwijst de rechtbank naar bijlage I bij deze uitspraak.

Wat beslist de rechtbank?

4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt.

Hoe is de rechtbank tot die beslissing gekomen?

5. De gemeente heeft tijdens de zitting toegelicht dat het besluit om eiser toestemming te geven om zijn bedrijf uit te oefenen terwijl hij nog bijstand kreeg, is gebaseerd op artikel 9, eerste lid, onder b, van de Participatiewet. In dat artikel is geregeld dat eiser verplicht is gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De gemeente heeft besloten dat eiser zijn bedrijf mocht uitoefenen, onder de voorwaarden dat hij:
  • ook moest meewerken aan bemiddeling naar algemeen geaccepteerde arbeid,
  • zich zo breed en flexibel mogelijk moest opstellen ten opzichte van de arbeidsmarkt,
  • alle banen moest accepteren die passend zijn,
  • zelf ook moest solliciteren naar passende banen,
  • genoeg moest verdienen om voor 1 juni 2019 uitkeringsonafhankelijk te worden.
6. Eiser heeft allereerst – kort samengevat - gesteld dat de gehanteerde deadline van 1 juni 2019 in strijd is met de gemaakte afspraken. Er is nooit gesproken over een deadline. Het idee was steeds dat er zou worden gekeken naar de levensvatbaarheid van de onderneming en aan de hand daarvan zouden partijen kijken hoe het verder zou moeten. Dat mocht de gemeente met het besluit niet veranderen.
7. De rechtbank is van oordeel dat nergens uit blijkt dat de gemeente een bestaande afspraak heeft veranderd met het besluit. Eiser heeft tijdens de zitting gezegd dat die afspraken nergens zijn neergelegd, zodat de rechtbank dit ook niet kan controleren. Omdat die afspraak nergens uit blijkt, ziet de rechtbank ook niet dat de gemeente iets anders heeft gedaan dan is afgesproken. Daarom gaat het argument van eiser niet op.
8. Eiser heeft verder gezegd dat door de termijn op zes maanden te stellen het door mevrouw [A] beloofde vrije ondernemerschap een lege huls en volledig fictief is geworden. Zelfs het voorstel van de heer Collignon om lopende zaken af te maken is niet gevolgd in het besluit. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat dit ertoe heeft geleid dat eiser de zaken die hij nog had, heeft overgedragen. Daardoor heeft hij inkomen gemist en dus schade geleden.
9. Voor zover eiser zich beroept op de afspraken met mevrouw [A] verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven is overwogen: die blijken nergens uit. Verder stelt de rechtbank vast dat uit het verslag van de hoorzitting volgt dat de heer Collignon eiser heeft gezegd dat hij de drie lopende zaken af mocht maken. Eiser heeft gelijk dat dit niet in het besluit is opgenomen en dat het goed was geweest als het er wel in had gestaan. Echter, het had, gelet op wat er tijdens de hoorzitting is besproken, op de weg van eiser gelegen om contact op te nemen met de heer Collignon voordat hij acties zou ondernemen die schade zouden opleveren voor zijn bedrijf, zoals het overdragen van de lopende zaken. Ook dit argument gaat dus niet op.
10. Eiser vindt ook dat hem een termijn van drie jaar had moeten worden toegekend, dezelfde termijn die geldt onder het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz).
11. De rechtbank geeft eiser op dit punt geen gelijk. Eiser heeft geen bijstand op grond van de Bbz, maar op grond van de Pw. De Bbz is een andere regeling waarbij andere regels gelden. De gemeente was dan ook niet gehouden om de termijn van drie jaar, zoals die geldt onder de Bbz, toe te passen in eisers geval.
12. Tot slot heeft eiser gezegd dat verweerder voorbij is gegaan aan zijn individuele omstandigheden namelijk zijn achtergrond, leeftijd en medische beperkingen die fors zijn. Verweerder heeft dan ook gehandeld in strijd met de algemene belangenafweging in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit besluit is onevenredig voor hem en ook voor verweerder. Eiser heeft uitgelegd dat zijn eigen bedrijf zijn enige kans is om uit de bijstand te raken, gezien zijn omstandigheden. Als hij de kans niet krijgt om dat bedrijf op te bouwen, zal hij aangewezen zijn en blijven op bijstand. Dat vindt eiser niet goed voor hem en ook niet voor de gemeente.
13. De rechtbank vindt dat eiser op dit punt gelijk heeft. In de wet staat (samengevat)dat de gemeente de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af moet wegen en dat de nadelige gevolgen van een besluit voor eiser niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank vindt dat de gemeente geen kenbare en goede belangenafweging heeft gemaakt, door het stellen van een uiterste deadline tot 1 augustus 2019 voor het uitoefenen van eisers bedrijf. Eiser heeft aangegeven dat het in zijn belang is om zijn bedrijf te kunnen uit oefenen en dat hij denkt dat dit zijn beste kans is om uit de bijstand te komen. Eiser geeft aan dat zijn doel is om uit de bijstand te komen, hij wil niet in de bijstand blijven. De rechtbank vindt dat de belangen van eiser niet zijn meegewogen of in ieder geval dat niet blijkt dat die belangen zijn meegewogen. De rechtbank vindt ook dat de gemeente niet goed heeft gemotiveerd waarom er een uiterste deadline gesteld moest worden, en waarom er niet na een aantal maanden samen zou kunnen gekeken naar hoe het verder moet, waarbij dan ook gekeken wordt naar de levensvatbaarheid van het bedrijf. De gemeente heeft er geen last van dat eiser zijn eigen bedrijf uitvoert. Hij moet zich namelijk ook houden aan de voorwaarden die de gemeente heeft gesteld, die hierboven onder 5 zijn opgesomd. Als eiser zich hier niet aan zou houden, kan de gemeente alsnog deze afspraak beëindigen en dus zeggen dat eiser dan ook zijn bedrijf niet meer mag uitoefenen met behoud van zijn bijstand. De rechtbank vindt dan ook dat de gemeente beter maatwerk had moeten leveren.
14. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het maatwerk dat de rechtbank verwacht van de gemeente maakt dat hij alle belangen moet inventariseren. De gemeente zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de gemeente aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt de gemeente in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de gemeente op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2020
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage 1

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser toestemming gegeven om voor zes maanden, tot 1 juni 2019 werk als zelfstandige te verrichten met behoud van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
Bij besluit van 24 juli 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de einddatum vastgesteld op 1 augustus 2019.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. A. Collignon, [B] en [C] .