ECLI:NL:RBMNE:2020:1640

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
20/515
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit UWV

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 27 juni 2019. Het UWV heeft op 17 december 2019 beslist dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan, omdat zij van mening is dat het UWV ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Dit omdat het UWV pas na het indienen van het bezwaarschrift is overgegaan tot intrekking van het besluit van 27 juni 2019.

Op 10 maart 2020 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het besluit om alsnog de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 525,- is opgenomen. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten in beroep. In een reactie van 20 maart 2020 heeft het UWV aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het vergoeden van de proceskosten in beroep.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoeven te worden uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV met de beslissing van 10 maart 2020 geheel aan verzoekster tegemoet is gekomen. Daarom heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,-. Daarnaast moet het UWV ook het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- terugbetalen. Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2020 door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier O. Asafiati.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Almere,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar ingediend tegen verweerders besluit van 27 juni 2019. Verweerder heeft op 17 december 2019 een besluit op dit bezwaar genomen en beslist dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Verzoekster is hiertegen bij de rechtbank in beroep gegaan omdat zij vindt dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend nu verweerder pas na het indienen van het bezwaarschrift is overgegaan tot intrekking van het besluit van 27 juni 2019.
Op 10 maart 2020 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarin hij besluit om alsnog de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 525,- die in bezwaar zijn gemaakt. Verzoekster heeft daarna haar beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten in beroep. In zijn reactie van 20 maart 2020 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat hij geen bezwaar heeft tegen het vergoeden van de proceskosten in beroep.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoekster) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 10 maart 2020 geheel aan verzoekster tegemoet is gekomen. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoekster. De proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet dit bedrag aan verzoekster betalen.
4. Verweerder moet uit eigen beweging ook het door verzoekster betaalde griffierecht van
€ 48,- aan hem terugbetalen. Dat volgt uit artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Verzoekster zal hierover dus verweerder moeten benaderen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2020 door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.