ECLI:NL:RBMNE:2020:1639
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurtoeslag en de kwalificatie van een woonark als onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op huurtoeslag van eiser, die in een woonark woonde. De Belastingdienst/Toeslagen had in een besluit van 1 april 2014 vastgesteld dat eiser geen recht had op huurtoeslag over de jaren 2012 tot en met 2014, omdat de woonark volgens hen een roerend goed was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak heeft behandeld.
De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat de Belastingdienst in het bestreden besluit alleen het toeslagjaar 2014 had genoemd, terwijl het primaire besluit betrekking had op de jaren 2012 tot en met 2014. De rechtbank oordeelde dat dit een kennelijke verschrijving was en dat de zaak dus ook de jaren 2012 en 2013 omvatte. Vervolgens heeft de rechtbank de vraag behandeld of de woonark van eiser als onroerend goed kan worden aangemerkt. Dit is van belang omdat huurtoeslag alleen kan worden toegekend voor onroerende zaken.
De rechtbank heeft overwogen dat de woonark niet duurzaam met de grond was verenigd, omdat deze kon meebewegen met het waterpeil. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder een arrest van de Hoge Raad. Aangezien de woonark niet als onroerend goed kon worden aangemerkt, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen recht had op huurtoeslag voor de jaren 2013 en 2014. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.