Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de tussenbeschikking van 29 januari 2020
- de akte van [verzoeker] van 25 februari 2020
- de akte van [verweerder] van 25 maart 2020.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en een besloten vennootschap. De procedure volgde op een tussenbeschikking van 29 januari 2020, waarin de kantonrechter oordeelde over de berekening van de vergoeding in verband met de schending van de aanzegplicht. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. Bots, vorderde een bedrag van € 3.593,60, terwijl de verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. van Ketel, een lager bedrag van € 3.238,75 aanvoerde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat bij de berekening van de vergoeding rekening moet worden gehouden met gewerkte overuren en dat toeslagen en vakantiebijslag niet meetellen. De partijen hebben loonstroken overgelegd van het jaar voorafgaand aan het einde van de dienstbetrekking, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat het bruto-uurloon moet worden vermenigvuldigd met het gemiddelde aantal werkuren per maand. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de verweerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.333,85 bruto aan de verzoeker, en de proceskosten zijn gecompenseerd.