ECLI:NL:RBMNE:2020:1631

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
8140749 UE VERZ 19-325 PK/1097
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Berekening hoogte boete verzuim tijdige aanzegging niet voortzetten arbeidsovereenkomst bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en een besloten vennootschap. De procedure volgde op een tussenbeschikking van 29 januari 2020, waarin de kantonrechter oordeelde over de berekening van de vergoeding in verband met de schending van de aanzegplicht. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. Bots, vorderde een bedrag van € 3.593,60, terwijl de verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. van Ketel, een lager bedrag van € 3.238,75 aanvoerde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat bij de berekening van de vergoeding rekening moet worden gehouden met gewerkte overuren en dat toeslagen en vakantiebijslag niet meetellen. De partijen hebben loonstroken overgelegd van het jaar voorafgaand aan het einde van de dienstbetrekking, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat het bruto-uurloon moet worden vermenigvuldigd met het gemiddelde aantal werkuren per maand. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de verweerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.333,85 bruto aan de verzoeker, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8140749 UE VERZ 19-325 PK/1097
Beschikking van 6 mei 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. C.J.A.M. Bots,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S. van Ketel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 29 januari 2020
  • de akte van [verzoeker] van 25 februari 2020
  • de akte van [verweerder] van 25 maart 2020.
1.2.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de tussenbeschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat bij de berekening van de vergoeding in verband met de schending van de aanzegplicht bij de vaststelling van het gemiddelde aantal arbeidsuren per maand zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding tevens rekening moet worden gehouden met gewerkte overuren. Wat betreft de in acht te nemen waarde van de gewerkte overuren dient onderscheid gemaakt worden tussen de uren die gewerkt zijn tot 40 uur per week (daarvoor geldt het gewone uurloon) en de overuren waarvoor 130% respectievelijk 150% van het normale uurloon moet worden betaald. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat uit het Besluit volgt dat toeslagen en vakantiebijslag niet meetellen en dat uit de Regeling looncomponenten en arbeidsduur volgt dat evenmin rekening wordt gehouden met de periode waarover verlof is genoten. In haar antwoordakte wijst [verweerder] er terecht op dat op grond van de Regeling ook perioden van ziekte niet in aanmerking worden genomen.
2.2.
Naar aanleiding van de tussenbeschikking heeft [verzoeker] alle loonstroken overgelegd met betrekking tot het jaar voorafgaand aan het einde van de dienstbetrekking, namelijk de periode september 2018 tot en met augustus 2019.
2.3.
Beide partijen hebben in hun berekening betrokken hoeveel normale uren respectievelijk overuren in iedere periode zijn verloond en wat het daarbij behorende uurloon is. Voorts hebben zij per looncategorie (het normale loon, overwerk) het gemiddelde aantal gewerkte uren berekend en dit vermenigvuldigd met het gemiddelde uurloon. Verder hebben zij in hun berekening ermee rekening gehouden dat vanaf april 2019 overgegaan is van loonbetaling per maand naar loonbetaling per vierwekenperiode.
Partijen komen elk tot een ander nog na te betalen eindbedrag ( [verzoeker] komt op een nader te betalen bedrag van € 3.593,60, [verweerder] komt op een bedrag van € 3.238,75), onder andere omdat [verzoeker] soms toeslagen heeft meegerekend en geen rekening heeft gehouden met ziekte- en verlofperioden, maar (wellicht) ook omdat partijen uitgaand van een verschillend aantal normaal te werken uren per periode.
2.4.
Nu sprake is van een wisselende arbeidsduur moet op grond van artikel 2 lid 1 van het Besluit het bruto-uurloon worden vermenigvuldigd met het gemiddelde aantal werkuren per maand. Omdat in de tussenbeschikking is beslist dat rekening moet worden gehouden met de extra beloning van 30% respectievelijk 50% voor overwerk is deze berekening niet geschikt om het gemiddelde maandinkomen van het laatste jaar van het dienstverband te berekenen. Anders dan partijen in hun berekening hebben gedaan is het naar het oordeel van de kantonrechter eenvoudiger - en (even goed) in overeenstemming met de strekking van het Besluit en de Regeling - om te berekenen wat [verzoeker] in totaal in het jaar voorafgaand aan het einde van de dienstbetrekking heeft verdiend, met uitzondering van toeslagen, vakantiebijslag en loon tijdens verlof of ziekte. De uitkomst dient vervolgens herleid te worden naar een maandbedrag. Daarbij dient het jaarloon niet gedeeld te worden door 12 (maanden) omdat perioden van verlof en arbeidsongeschiktheid niet meetellen en [verzoeker] dus niet de volle 12 maanden heeft gewerkt. [verzoeker] heeft in maart 2019 24 uur (dus 3 dagen) verlof genoten en hij is in februari 2019 16 uur (dus 2 dagen) arbeidsongeschikt geweest. In totaal gaat het dus om 5 dagen. Omdat 2019 261 werkdagen heeft moet het jaarsalaris niet worden gedeeld door 12 maar door 256/261 x 12 = 11,77.
2.5.
De kantonrechter komt dan tot de volgende opstelling:
Slotsom
2.6.
[verweerder] zal worden veroordeeld aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 3.333,85 bruto. In de tussenbeschikking is reeds beslist dat de gevorderde bedragen van € 2.370,85 (vakantiebijslag over overwerk en niet toegepaste loonsverhoging over vakantie-uren) en € 302,50 voor accountantskosten niet toewijsbaar zijn.
2.7.
Nu beide partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.333,85 bruto;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.