Overwegingen
1. De rechtbank heeft de van toepassing zijnde regels opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Eiser heeft op 4 december 2017 een aanvraag ingediend ten behoeve van een bijdrage uit het Luchthavenfonds voor een bedrag van € 40.000,- exclusief BTW. De aanvraag heeft betrekking op het laten aanbrengen van dak- en gevelisolatie op en de vervanging van ramen van zijn woning aan de [adres] in [woonplaats] (verder: de woning) volgens de isolatiewaarden die gelden rondom luchthavens. Het doel van de aanvraag is de verbetering van het woon- en leefklimaat. De woning ligt op 1,5 kilometer van de luchthaven Lelystad en op 1 km van de aanvliegroute van de luchthaven.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder te grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan de subsidievoorwaarden uit de Subsidieregeling Luchthavenfonds 2017 (hierna: de subsidieregeling) dat voor de activiteiten draagvlak bij de gebiedspartners dient te zijn (artikel 3, lid 6) en dat de activiteiten aantoonbare ‘value for money’ opleveren (artikel 3, lid 8). Verweerder komt tot deze conclusie omdat er gering resultaat te verwachten is van aanvullende isolatiemaatregelen en de kosten daarvan niet opwegen tegen de baten.
Is verweerder bevoegd te beslissen op de aanvraag van eiser?
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het college bevoegd was om een besluit te nemen op de onderhavige subsidieaanvraag. In artikel 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. De rechtbank overweegt dat de door het college vastgestelde subsidieregeling, zoals van kracht ten tijde van het primaire besluit, kan worden aangemerkt als wettelijk voorschrift als bedoeld in die bepaling. De gemeenteraad heeft het college in artikel 3 van de Algemene subsidieverordening gemeente Lelystad verordenende bevoegdheid gedelegeerd als bedoeld in artikel 149 van de Gemeentewet.
5. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is genomen namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad (het college). Het college ontleent de bevoegdheid tot besluitvorming over subsidieaanvragen aan artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Lelystad, aan de subsidieregeling en aan de daarin genoemde samenwerkingsovereenkomst. Hieruit volgt dat verweerder het primaire en bestreden besluit bevoegd heeft genomen.
Waarom eiser het niet eens is met de afwijzing van zijn subsidieaanvraag.
6. Eiser heeft in beroep gronden ingediend tegen verschillende onderdelen van de besluitvorming, te weten tegen het onderdeel waarin verweerder heeft besloten dat er geen ‘draagvlak bij de gebiedspartners’ bestaat en het onderdeel dat geen sprake is van aantoonbare ‘value for money’. Over het gebrek aan draagvlak heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het draagvlak bij de gebiedspartners ontbreekt. Niet duidelijk is gemaakt dat de betrokken partijen hebben ingestemd. Verder heeft eiser aangevoerd dat het onvoldoende duidelijk is waarom verweerder aansluiting zoekt bij de eis uit art 3.4, tweede lid, van het Bouwbesluit en op grond daarvan de conclusie trekt dat de woning is gebouwd met een scheidingsconstructie waardoor het geluidsniveau niet boven de 33 dB uitkomt. Het is volgens eiser niet aannemelijk dat er in de woning rekening is gehouden met de voorwaarden van het Bouwbesluit. De woning is gebouwd voor 1975. Ten aanzien van de subsidievoorwaarde dat sprake dient te zijn van aantoonbare ‘value for money’ heeft eiser naar voren gebracht dat verweerder zich beroept op een wetsartikel dat niet van toepassing is op zijn woning en vervolgens heeft geconcludeerd dat er geen verdere beperking van de geluidsbelasting nodig is en er dus geen ‘value for money’ is. Eiser stelt dat het op de weg van verweerder had gelegen om eiser te verzoeken om een geluidsrapport in de procedure te brengen.
6. Eiser heeft in beroep een deskundigenrapport ingebracht, dat is opgemaakt door [organisatie 2] op 18 november 2019. In het rapport is geconcludeerd dat de geluidsbelasting in twee slaapkamers in de woning niet voldoet aan de in artikel 3.4, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 neergelegde grens van 33 dB. De geluidsbelasting in de slaapkamers is 35,3 dB, respectievelijk 35,7 dB. De geluidsbelasting in de andere kamers in de woning blijft volgens [organisatie 2] onder het geluidsniveau van 33 dB. De isolerende maatregelen voor de twee slaapkamers bestaat uit het plaatsen van een ventilatiesysteem en het vervangen van ramen en kozijnen. De gezamenlijke kosten hiervan bedragen volgens de door eiser overgelegde offertes € 17.618,-.
7. Verweerder heeft het door eiser ingebrachte deskundigenrapport van [organisatie 2] voorgelegd aan deskundige [A] voor een contra-expertise. In de contra-expertise is een herberekening gemaakt, uitgaande van een kierdichting van 25 dB, waaruit wordt afgeleid dat ook in de twee slaapkamers in de woning wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB. De deskundige stelt vast dat, als wordt uitgegaan van de door [organisatie 2] gehanteerde kierdichting van 20 dB, evenmin geluidwerende voorzieningen dienen te worden aangebracht. Onder verwijzing naar de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 geeft deskundige [A] aan dat geen voorziening wordt getroffen wanneer die afgerond maximaal 2 dB dient te overbruggen. De door eiser opgevoerde kosten staan niet in verhouding tot het resultaat. Onder verwijzing naar de resultaten van de contra-expertise stelt verweerder vast dat er geen draagvlak bestaat. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de opgegeven kosten te hoog zijn. Verweerder heeft zelf onderzoek gedaan naar de kosten van een ventilatiesysteem en het vervangen van kozijnen, ramen en glas en komt op een significant lager bedrag uit. Verder is in de door eiser overgelegde offerte geen kostenspecificatie opgenomen, zodat de offerte niet controleerbaar is.
9. Hierna hebben eiser en verweerder nader schriftelijk gereageerd, onder verwijzing naar de reacties van de beide deskundigen.
10. Volgens vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1731), heeft een bestuursorgaan bij het verlenen, verminderen of beëindigen van subsidie
een grote mate van beleidsvrijheid. Dit betekent dat de rechtbank zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend dient op te stellen. De rechtbank beoordeelt of een weigering van subsidie in strijd is met een of meer door betrokkene ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo zal een dergelijk besluit zorgvuldig moeten worden voorbereid en van een inzichtelijke motivering moeten worden voorzien, waarbij de relevante beoordelingscriteria zijn betrokken. Beoordeeld moet worden of het bestuursorgaan, met inachtneming van de hierboven genoemde beginselen, in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen tot dat besluit heeft kunnen komen.
11. Tussen partijen is in geschil de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de aanvraag om subsidie van eiser niet voldoet aan de algemene subsidiecriteria in artikel 3 van de subsidieregeling, dat voor de activiteiten draagvlak moet zijn bij de gebiedspartners en dat de activiteiten aantoonbare ‘value for money’ opleveren.
12. Allereerst leidt de rechtbank -anders dan door eiser is betoogd- uit de gedingstukken af dat de subsidieaanvraag van eiser in het bestuurlijk overleg van 20 november 2018 tussen de gebiedspartners onderwerp van gesprek is geweest. Uit het uittreksel van dit overleg volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat er een gesprek tussen de gebiedspartners heeft plaatsgevonden, waarna is geconcludeerd dat er geen draagvlak bestond voor de aanvraag van eiser.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
13. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor het aannemen van bovengenoemd draagvlak voor de activiteiten van eiser van belang is de vraag of geluidsisolerende maatregelen noodzakelijk zijn. Bij gebrek aan een geluidsnorm voor een aanvaardbaar binnengeluid voor bestaande woningen heeft verweerder voor de beoordeling of geluidsisolerende maatregelen noodzakelijk zijn aansluiting gezocht bij de geluidsnormen voor nieuwbouwwoningen zoals neergelegd in het Bouwbesluit 2012. Ook de door beide partijen ingeschakelde deskundigen zijn in hun rapporten bij de meting van de geluidsnorm in de woning uitgegaan van de normen uit het Bouwbesluit 2012. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij gebrek aan een geluidsnorm voor bestaande woningen aansluiting heeft mogen zoeken bij het Bouwbesluit 2012. De daarin genoemde criteria in artikel 3.4 gaan uit van luchtverkeerslawaai door de burgerluchtvaart en sluiten daarmee aan bij de aanvraag van eiser. Dat eisers woning geen nieuwbouwwoning is, maakt voor de berekening van de geluidsoverlast zelf en de in het Bouwbesluit 2012 genoemde criteria niet uit. De rechtszekerheid is hierdoor niet in geding, omdat verweerder inzichtelijk heeft gemaakt aan welke regels getoetst is en de rechtbank die toets niet onredelijk vindt. Op basis van deze criteria heeft verweerder zich onder verwijzing naar het bestuurlijk overleg met de gebiedspartners in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanvraag van eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat sprake is van voldoende draagvlak bij de gebiedspartners.
13. In het kader van de beoordeling van het criterium dat sprake dient te zijn van aantoonbare ‘value for money’ van de activiteiten heeft verweerder eiser in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat hij bij zijn aanvraag dan wel in de bezwaarprocedure niet met stukken heeft onderbouwd dat het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd opweegt tegen de kosten daarvan. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat het onzorgvuldig is van verweerder dat niet al bij de aanvraag de voorwaarde is gesteld tot het overleggen van een geluidsonderzoek. Het ligt op de weg van de aanvrager van subsidie om aan te tonen dat sprake is van ‘value for money’. Eiser heeft dit niet aangetoond.
14. Uit de berekeningen van het later in de procedure door eiser overgelegde deskundigenrapport van het [organisatie 2] , waarin is uitgegaan van een maximum waarde van (rond de) 33 dB, komt naar voren dat alleen in twee slaapkamers sprake is van een overschrijding van deze waarde, nu een geluidsbelasting is gemeten van 35,3 dB en 35,7 dB.
15. Uit een vergadering van het Luchthavenfonds van 21 november 2019 volgt dat de gebiedspartners het onderzoek van het [organisatie 2] hebben besproken en dat de overschrijding van de 33 dB in de twee slaapkamers geen aanleiding is geweest om de standpunten ten aanzien van draagkracht en ‘value for money’ te wijzigen.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen overwegen dat het aanbrengen van isoleringsvoorzieningen voor het overbruggen van een overschrijding van de geluidsbelasting van 1,9 dB en 2,3 dB geen aantoonbare ‘value for money’ oplevert. Daarbij heeft verweerder de overwegingen uit het bestuurlijk overleg mogen meewegen, dat een geluidsbelasting van 1-2 dB voor het menselijk gehoor niet hoorbaar is en dat er ’s nachts niet wordt gevlogen. Verweerder heeft in dit verband mogen verwijzen naar hetgeen [A] in de contra-expertise heeft geconcludeerd dat geen voorziening wordt getroffen wanneer die afgerond maximaal 2 dB dient te overbruggen. Dat het aanbrengen van isolatievoorzieningen leidt tot een verlaging van het geluid met 12 dB heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. De subsidieregeling is namelijk niet gericht op het bereiken van geluidswaarden onder 33 dB. Dat de leefbaarheid in het geding is, of dat het geluid dat luchthaven Lelystad produceert gezondheidsklachten oplevert, zoals ter zitting is aangevoerd, zijn niet nader onderbouwde stellingen, die verweerder geen aanleiding hebben hoeven geven voor een andere conclusie.
17. De rechtbank is van oordeel dat de motivering die verweerder heeft gegeven voor de afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres inzichtelijk is en gebaseerd is op de criteria zoals opgenomen in de artikel 3 van de subsidieregeling. Verweerder heeft de subsidieaanvraag van eiser kunnen afwijzen, omdat eiser niet voldoet aan de criteria genoemd in artikel 3, zesde en achtste lid, van de subsidieregeling
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.