Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- De Zilveren Vosch heeft op 13 december 2019 een verzoekschrift tot verlenging van ontruimingsbescherming ex artikel 7:230a BW ingediend, met 9 producties,
- de Stichting heeft een verweerschrift ingediend met een tegenverzoek, voorzien van 19 producties,
- op 9 maart 2020 heeft De Zilveren Vosch een aanvullende productie toegezonden,
- de verzoeken zijn ter zitting behandeld op 10 maart 2020. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gemaakt. Partijen hebben ieder pleitaantekeningen overgelegd. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter aan partijen meegedeeld dat over vier weken beschikking zal worden gegeven, of zoveel eerder als mogelijk is.
2.De feiten
3.De verzoeken van De Zilveren Vosch
primairom haar (al dan niet gedeeltelijk) niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn. Zij legt daaraan ten grondslag dat de huurovereenkomst niet door opzegging is geëindigd per 15 oktober 2019, omdat de Stichting volgens haar niet eerder kan opzeggen dan tegen 15 oktober 2024. De gedane opzegging tegen 15 oktober 2019 is nietig, zo stelt De Zilveren Vosch.
4.Het verweer en de tegenverzoeken van de Stichting
primair€ 216.500,-,
subsidiair€ 200.000,-,
meer subsidiair€ 188.250,- en
uiterst subsidiaireen bedrag en datum door de kantonrechter te bepalen, en daartoe op grond van artikel 7:230a lid 6 BW een voorlopige voorziening te treffen, dit alles met veroordeling van De Zilveren Vosch in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.De beoordeling
LJNAI1596 en Hoge Raad 5 november 1993,
LJNZC1131).
alleen de huurderde optie heeft om na het verstrijken van de eerste huurperiode van 5 jaar, door opzegging af te zien van een verlenging. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt dat een huurperiode van 10 jaar is overeengekomen heeft zij de e-mailcorrespondentie overgelegd die zij heeft gericht aan de Stichting voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst. In die e-mailcorrespondentie spreekt zij steeds van een huurperiode van 10 jaar. Ook het onderhoudsplan dat zij heeft opgesteld en dat zij in het geding heeft gebracht, ziet op een periode van 10 jaar. Zij wijst op wat er allemaal vooraf is gegaan aan het sluiten van de huurovereenkomst: beide partijen hadden een vordering op de vorige huurder van het pand, de Stichting wegens onbetaald gebleven huur en De Zilveren Vosch omdat zij in opdracht van die vorige huurder werkzaamheden aan het pand had verricht, waarvoor zij niet was betaald. Partijen hebben om die reden destijds contact met elkaar gezocht en uiteindelijk overeenstemming bereikt over een huurovereenkomst, met als doel dat De Zilveren Vosch op die manier de misgelopen betaling van de verrichte werkzaamheden aan het pand, door de exploitatie van het zalencentrum, zou kunnen “terugverdienen”. Een huurperiode van 5 jaar is daarvoor veel te kort, zo stelt De Zilveren Vosch.
nietkan worden begrepen dat een verlenging met 5 jaar zal plaatsvinden. De Zilveren Vosch heeft nog aangevoerd dat de uitleg die zij geeft aan de term “optie jaren”, namelijk dat alleen de huurder van een verlenging kan afzien,
in de specifieke context van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimteheel gebruikelijk is, ook zonder dat dit elders, in de bepalingen over de opzeggingsbevoegdheid van partijen, met zoveel woorden wordt vermeld. Dit standpunt van De Zilveren Vosch kan de kantonrechter niet volgen.
6.De beslissing
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de voldoening en te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;