ECLI:NL:RBMNE:2020:1618

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
C/16/495280 / KG ZA 20-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geluidsoverlast en nakoming van afspraken tussen appartementseigenaren in kort geding

In deze zaak, die op 10 april 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een appartementseigenaar, aangeduid als [eiseres], en haar bovenbuurman, aangeduid als [gedaagde sub 1] c.s., over geluidsoverlast. [Eiseres] heeft sinds mei 2016 een appartement en heeft in april 2018 voor het eerst melding gemaakt van ernstige geluidsoverlast vanuit het appartement van [gedaagde sub 1] c.s., die het appartement verhuurt. Ondanks eerdere maatregelen, zoals het aanbrengen van isolatie, bleef de overlast aanhouden. Partijen hebben in mei 2019 afspraken gemaakt over het verbeteren van de geluidsisolatie, maar de uitvoering daarvan leidde tot een geschil.

In het kort geding vorderde [eiseres] dat [gedaagde sub 1] c.s. binnen 14 dagen de vloerbedekking in zijn appartement zou vervangen door een nieuwe, niet-verende ondervloer met tapijt, op straffe van een dwangsom. [Gedaagde sub 1] c.s. verweerde zich door te stellen dat er een huishoudelijk reglement was dat een bindend advies vereiste bij conflicten over geluidsoverlast, en dat hij niet aan de mondeling gemaakte afspraken kon voldoen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van [eiseres] onvoldoende aannemelijk was en dat de gemaakte afspraken niet duidelijk genoeg waren.

De voorzieningenrechter wees de vordering van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten. Ook de reconventionele vordering van [gedaagde sub 1] c.s. werd afgewezen, omdat niet duidelijk was wat er precies was overeengekomen. De rechter concludeerde dat de geluidsoverlast een gezamenlijk probleem was en dat beide partijen hun verplichtingen niet volledig waren nagekomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/495280 / KG ZA 20-15
Vonnis in kort geding van 10 april 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. M.T.C. Bikker te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. [.] te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. (mannelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 5 producties
  • de akte wijziging eis met 6 aanvullende producties van [eiseres]
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] c.s.
  • de mondelinge behandeling op 5 februari 2020
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota met voorwaardelijke eis in reconventie van [gedaagde sub 1] c.s.
  • de herhaalde verzoeken om aanhouding van de zaak door mr. Bikker, om partijen de gelegenheid te geven een regeling te treffen
  • het verzoek van mr. Bikker om vonnis te wijzen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds mei 2016 eigenaar en bewoonster van het appartement gelegen op het adres [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [woonplaats] . [gedaagde sub 1] c.s. is sinds 1994 eigenaar van het bovengelegen appartement met huisnummer [nummeraanduiding 2] , dat hij vanaf 2007 niet meer zelf bewoont, maar verhuurt aan derden.
2.2.
[eiseres] heeft in april 2018 voor het eerst bij [gedaagde sub 1] c.s. melding gemaakt van ernstige geluidsoverlast vanuit het bovengelegen appartement. [gedaagde sub 1] c.s. heeft om die reden in december 2018 op de eerste woonlaag van het bovengelegen appartement isolatie over het laminaat gelegd, met daarop tapijttegels.
2.3.
Nadien heeft [eiseres] het overlastteam van [naam organisatie] ingeschakeld, omdat zij nog steeds geluidsoverlast ervoer. Partijen hebben, met bemiddeling van [naam organisatie] , met elkaar gesproken over een oplossing van die door [eiseres] ervaren geluidsoverlast. Partijen hebben gezamenlijk een deskundige ingeschakeld, die op 11 april 2019 een onderzoek met geluidsmeting heeft verricht en op 3 mei 2019 het volgende advies heeft uitgebracht:
“Advies:
De contactgeluidsisolatie tussen beide woningen dient verbeterd te worden. Hiervoor zijn drie opties.
Opbrengen van extra dikke vloerbedekking op bestaande vloerafscheiding in bovenwoning. Kosten en ingreep beperkt. Door aanwezig laminaat kan contactgeluid mogelijk beperkt verbeterd worden. Deuren zullen aangepast moeten worden in de bovenwoning.
Verwijderen bestaande vloerbedekking/laminaat, tussenliggende laminaat en ondervloer. Het leggen van een geheel nieuwe ondervloer (dik, niet verend) gevolgd door dik tapijt om zo de isolatie te verbeteren. Effect zal beter zijn dan optie 2.
Naast de maatregelen genoemd onder optie 2 ook een vrijhangend plafond (gipsplaten bevestigd aan een metal-stuc constructie) aanbrengen in de beneden woning. Het vrijhangende plafond moet opgehangen worden aan trillingsdempers. Effect van deze maatregel zeer groot.”
2.4.
Partijen hebben het rapport van de deskundige op 16 mei 2019 bij [eiseres] thuis besproken, in aanwezigheid van medewerkers van [naam organisatie] en de toenmalige huurders van [gedaagde sub 1] c.s.
2.5.
[naam organisatie] heeft op 29 mei 2019 een e-mailbericht verstuurd aan partijen met de volgende inhoud:
“Op donderdag 16 mei jl. hebben wij in de woning van mevrouw [eiseres] aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] gesproken over woonoverlast vanuit de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] , welke eigendom is van de heer [gedaagde sub 1] . Bij dit gesprek waren u beiden, de huidige huurders van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] , mijn collega [A] en ikzelf aanwezig.
Met het verhuizen van de vorige huurders is de ernstige woonoverlast opgelost. Wel heeft deze situatie er enorm ingehakt bij mevrouw [eiseres] .
De verhouding tussen mevrouw [eiseres] en de huidige huurders is goed. Partijen kunnen met elkaar communiceren indien er sprake is van woonoverlast en zijn bereid afspraken te maken. Dit is ook nodig in verband met de gehorigheid van de woningen. Mevrouw [eiseres] heeft aangegeven het op prijs te stellen om op zondagen uit te kunnen slapen. De huurders zullen hier rekening mee houden.
De heer [B](dat is de deskundige, toevoeging rechter)
heeft een geluidsmeting verricht in beide woningen en daar is een advies uit voorgekomen. Naar aanleiding van dit rapport, door u beiden ontvangen op 3 mei jl., adviseren [A] en ik de heer [gedaagde sub 1] de bestaande vloer en ondervloer te vervangen voor een geheel nieuwe ondervloer (dik, niet verend) gevolgd door dik tapijt om zo de isolatie te verbeteren.
De heer [gedaagde sub 1] heeft aangegeven dit advies te zullen opvolgen op het moment van de intrek van nieuwe huurders in de woning.
Mevrouw [eiseres] heeft aangegeven een deel van haar plafond te laten isoleren, waaronder het plafond in haar slaapkamer. (…)”
2.6.
Na het vertrek van de toenmalige huurders heeft [gedaagde sub 1] c.s. in januari 2020 in het bovengelegen appartement op de eerste woonlaag een nieuwe ondervloer aangebracht en daarop nieuw laminaat gelegd.
2.7.
[eiseres] heeft in haar appartement geen werkzaamheden aan het plafond verricht of laten verrichten.

3.De wederzijdse vorderingen

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om binnen 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis en onder overlegging van bewijs aan [eiseres] de vloer(bedekking) en ondervloer in het aan hen toebehorende appartement aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] te [woonplaats] te vervangen voor een geheel nieuwe ondervloer, die dik en niet verend is, gevolgd door dik tapijt, alles niet alleen in de woonkamer van dat appartement maar over de gehele desbetreffende woonlaag, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag, althans subsidiair zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiseres] baseert haar vordering op de mondelinge overeenkomst die zij met [gedaagde sub 1] c.s. heeft gesloten bij haar thuis op 16 mei 2019, waarvan zij nakoming vordert. Zij heeft een spoedeisend belang bij die vordering, omdat zij al lange tijd ernstige geluidsoverlast ervaart.
3.3.
In reconventie vordert [gedaagde sub 1] c.s., voor het geval de voorzieningenrechter mocht aannemen dat er een overeenkomst tussen partijen bestaat, dat [eiseres] zal worden veroordeeld om haar verplichtingen uit die overeenkomst, het aanbrengen van een vrijhangend plafond in (in elk geval) de slaapkamer, zal nakomen, op straffe van een dwangsom.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
[eiseres] heeft over de spoedeisendheid van haar vordering voldoende gesteld. Zij is ontvankelijk in haar vordering.
4.2.
In deze kort geding procedure wordt aan de voorzieningenrechter gevraagd om een spoedmaatregel (voorlopige voorziening) te nemen. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het waarschijnlijk is dat in de bodemprocedure een beslissing zal worden genomen die in het voordeel zal zijn van [eiseres] . Als dat voldoende waarschijnlijk is en [eiseres] een voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde maatregel heeft, kan de door haar gevorderde maatregel, die vooruitloopt op de beslissing in de bodemprocedure, worden toegewezen.
4.3.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft als meest verstrekkend verweer tegen de vordering van [eiseres] aangevoerd dat zij hem niet aan de mondeling gemaakte afspraken kan houden, omdat er in het huishoudelijk reglement een verplichte bindend adviesprocedure is opgenomen die moet worden gevolgd als er een conflict over geluidsoverlast is tussen twee appartementseigenaren. De voorzieningenrechter moet zich volgens [gedaagde sub 1] c.s. daarom onbevoegd verklaren om van de vordering kennis te nemen. Daarnaast beroept hij zich in dit verband op (wederzijdse) dwaling: als hij eerder op de hoogte was geweest van de bindend adviesprocedure, had hij de overeenkomst met [eiseres] niet gesloten. [eiseres] betwist dat er een huishoudelijk reglement is. Wat daarvan verder ook zij, een verplichte bindend adviesprocedure betekent uiteraard niet dat het twee appartementseigenaren niet zou zijn toegestaan om, in goed overleg, de ervaren geluidsoverlast onderling op te lossen, door daarover met elkaar afspraken te maken en zodoende een conflict te voorkómen. De vordering van [eiseres] is gebaseerd op de afspraken die partijen mondeling, in goed overleg hebben gemaakt om de geluidsoverlast te verhelpen. Of er in dit geval een huishoudelijk reglement met een verplichte bindend adviesprocedure van toepassing is en of [gedaagde sub 1] c.s. of beide partijen daarmee bekend was/waren toen hij/zij de afspraken maakte/maakten, kan daarom in het midden blijven. De voorzieningenrechter acht zich bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op (wederzijdse) dwaling wordt verworpen.
4.4.
[eiseres] beroept zich op de mondeling met [gedaagde sub 1] c.s. gemaakte afspraken bij haar thuis op 16 mei 2019, die volgens haar goed zijn verwoord in het e-mailbericht van [naam organisatie] van 29 mei 2019. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. echter kan [eiseres] van hem niet vragen dat hij (alsnog) tapijt legt in het appartement. De afspraken zijn destijds gemaakt in een gemoedelijke sfeer, onder het genot van een kopje thee. Hij heeft zich in dat gesprek bereid getoond om mee te werken aan de door de deskundige geadviseerde maatregelen door de vloer te vervangen, maar hij heeft zich op dat moment niet gerealiseerd wat de precieze consequenties daarvan voor hem zouden zijn. Hij heeft, zoals beloofd, na het vertrek van de toenmalige huurders (opnieuw) werkzaamheden aan de vloer van het bovengelegen appartement verricht, maar hij meent dat [eiseres] op grond van de mondeling gemaakte afspraken van hem niet kan verwachten dat hij op de hele eerste woonlaag van het appartement, ook in het toilet en de keuken, dik tapijt aanbrengt. Dat is onhygiënisch en onaantrekkelijk voor (potentiële) huurders en de verhuurbaarheid van het appartement zou daardoor ernstig worden geschaad. Dergelijke details over de uitvoering zijn tussen partijen ook helemaal niet besproken op 16 mei 2019. Door de werkzaamheden die hij in januari 2020 aan de vloer heeft verricht, heeft hij aan zijn verplichtingen voldaan, zo stelt [gedaagde sub 1] c.s.
4.5.
Vast staat dat partijen op 16 mei 2019, naar aanleiding van het rapport van de deskundige, in aanwezigheid van medewerkers van [naam organisatie] en de toenmalige huurders, bij [eiseres] thuis hebben gesproken over een oplossing voor de geluidsoverlast. Daarbij zijn afspraken gemaakt over wat er zou worden gedaan om aan die overlast een einde te maken. De mondeling gemaakte afspraken zijn nadien door partijen niet nader geconcretiseerd en schriftelijk vastgelegd. De voorzieningenrechter constateert dat de deskundige in zijn advies, onder optie 2, niet vermeld welke specifieke ondervloer zou moeten worden gelegd, wat de dikte zou moeten zijn van die ondervloer en van het tapijt en waar in het appartement het tapijt moet worden gelegd, om het gewenste resultaat te bereiken. Ook in het e-mailbericht van [naam organisatie] van 29 mei 2019 zijn dergelijke specificaties niet opgenomen, terwijl in dat e-mailbericht de werkzaamheden die [eiseres] zou moeten verrichten eveneens onvoldoende concreet zijn. De deskundige adviseert [eiseres] namelijk onder optie 3 een vrijhangend plafond in haar appartement aan te brengen, maar de mondeling gemaakte afspraak is volgens [naam organisatie] dat [eiseres]
een deelvan haar plafond zal laten “isoleren”, waaronder in elk geval de slaapkamer, zonder nader aan te geven op welk deel van het appartement precies wordt gedoeld en wat onder isolatie moet worden verstaan. [eiseres] heeft ter zitting zelfs betoogd dat zij zich ten opzichte van [gedaagde sub 1] c.s. helemaal niet heeft verplicht een vrijhangend plafond aan te brengen, maar dat het haar vrij staat om dit, naar eigen inzicht, wel of niet te doen. Het is dan ook verre van duidelijk wat partijen op 16 mei 2019 precies zijn overeengekomen. [eiseres] heeft in dit verband ter zitting nog verklaard dat zij uiteraard niet van [gedaagde sub 1] c.s. vraagt om in het toilet tapijt te leggen. Die nuancering blijkt echter niet uit het advies van de deskundige of uit het e-mailbericht van [naam organisatie] van 29 mei 2019, waarop zij zich beroept, en overigens evenmin uit de formulering van haar vordering in de dagvaarding. Zij heeft niet betwist dat die details in het gesprek van 16 mei 2019 niet aan de orde zijn geweest.
4.6.
Wat partijen op grond van elkaars uitlatingen en gedragingen in de gegeven omstandigheden van elkaar mochten verwachten, zal in een bodemprocedure beoordeeld moeten worden. Die kwestie leent zich niet voor behandeling in kort geding. De voorzieningenrechter acht vooralsnog in elk geval onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eiseres] van [gedaagde sub 1] c.s. heeft mogen verwachten dat hij op de gehele eerste woonlaag - dat is inclusief gang, toilet en keuken - dik, hoogpolig tapijt zou leggen. Dat komt de voorzieningenrechter niet alleen onhygiënisch voor, het is ook in hoge mate aannemelijk dat dit de verhuurbaarheid zou schaden. In dit kader is verder van belang dat [gedaagde sub 1] c.s. zich op het standpunt stelt dat hij aan de strekking van de gemaakte afspraken heeft voldaan, door de bestaande ondervloer te vervangen voor een ondervloer van 10 mm dik en daarop 8 mm dik laminaat te leggen, waarmee de vloer volgens hem voldoet aan de nieuwbouwnormen. Of dat inderdaad afdoende is, zal door een deskundige moeten worden onderzocht. Dat onderzoek is in een kort geding procedure niet mogelijk.
4.7.
Verder heeft [gedaagde sub 1] c.s. terecht opgemerkt dat hij werkzaamheden aan de vloer heeft verricht, maar dat [eiseres] nog helemaal niets heeft gedaan om haar deel van de afspraken na te komen. Het standpunt van [eiseres] dat het haar vrij staat om al dan niet een vrijhangend plafond aan te brengen, kan niet worden gevolgd. Voldoende aannemelijk is geworden dat het de bedoeling van partijen is geweest om, na het gezamenlijk inschakelen van een deskundige, ook gezamenlijk een einde te maken aan de geluidsoverlast. Anders dan [eiseres] meent is die geluidsoverlast wel degelijk een gezamenlijk probleem: ook [gedaagde sub 1] c.s. en zijn huurders ondervinden daarvan de nadelige gevolgen. De deskundige heeft in zijn advies werkzaamheden vermeld die moeten worden verricht zowel in het appartement van [eiseres] als in het bovengelegen appartement van [gedaagde sub 1] c.s. Of de geluidsoverlast afdoende wordt verholpen hangt volgens de deskundige dus mede af van de werkzaamheden die [eiseres] in haar appartement verricht, zeker omdat hij in zijn advies vermeldt dat het effect van een vrijhangend plafond zeer groot is. Als juist is dat [eiseres] na de door [gedaagde sub 1] c.s. verrichte werkzaamheden nog geluidsoverlast ondervindt – zij heeft ter zitting verklaard dat de overlast door die werkzaamheden wel is verminderd – dan is voorshands onvoldoende aannemelijk dat de oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat [gedaagde sub 1] c.s. de afspraken niet correct is nagekomen. Het ligt veeleer in de rede dat die nog niet geheel verdwenen geluidsoverlast verband houdt met het feit dat [eiseres] zelf de afspraken over de door haar te verrichten werkzaamheden niet is nagekomen. Het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op – zo begrijpt de voorzieningenrechter [gedaagde sub 1] c.s. – schuldeisersverzuim dan wel opschorting, slaagt.
4.8.
De conclusie is dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. De vraag of zij [gedaagde sub 1] c.s. terecht hoofdelijk heeft aangesproken – volgens [gedaagde sub 1] c.s. zijn de afspraken alleen tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres] gemaakt en is mevrouw [gedaagde sub 2] daarbij niet betrokken geweest – kan in het midden blijven, omdat de vordering ten opzichte van mevrouw [gedaagde sub 2] al op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen.
4.9.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld. Zij moet daarom de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. betalen, tot vandaag begroot op € 304,00 griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat. De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen als hierna in de beslissing te melden.

5.De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

5.1.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft over de spoedeisendheid van zijn vordering voldoende gesteld. Hij is ontvankelijk in zijn vordering.
5.2.
In deze kort geding procedure wordt aan de voorzieningenrechter gevraagd om een spoedmaatregel (voorlopige voorziening) te nemen. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het waarschijnlijk is dat in de bodemprocedure een beslissing zal worden genomen die in het voordeel zal zijn van [gedaagde sub 1] c.s. Als dat voldoende waarschijnlijk is en [gedaagde sub 1] c.s. een voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde maatregel heeft, kan de door hem gevorderde maatregel, die vooruitloopt op de beslissing in de bodemprocedure, worden toegewezen.
5.3.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert, voor het geval dat de voorzieningenrechter oordeelt dat er een overeenkomst tussen partijen bestaat, dat [eiseres] zal worden veroordeeld om haar verplichting uit die overeenkomst, het aanbrengen van een vrijhangend plafond, na te komen. Volgens de deskundige heeft zo’n plafond namelijk een groot effect en mogelijk zal na plaatsing blijken dat [eiseres] helemaal geen geluidsoverlast meer ervaart. Zij heeft dan geen belang meer bij haar vordering jegens [gedaagde sub 1] c.s. om alsnog tapijt te leggen.
5.4.
De vordering van [gedaagde sub 1] c.s. zal eveneens worden afgewezen, om dezelfde redenen als in conventie is overwogen met betrekking tot de vordering van [eiseres] . In deze kort geding procedure is onvoldoende duidelijk geworden wat partijen precies zijn overeengekomen op 16 mei 2019, ook als het gaat om de werkzaamheden die [eiseres] zou verrichten. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarnaast al werkzaamheden aan de vloer verricht, die volgens hem afdoende zijn. Welke werkzaamheden nog nodig zijn om het door partijen beoogde resultaat te bereiken zal zonodig in een bodemprocedure door een deskundige moeten worden beoordeeld.
5.5.
[gedaagde sub 1] c.s. is in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten van [eiseres] betalen, vanwege de nauwe samenhang met de vordering van [eiseres] in conventie tot vandaag begroot op nihil.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot vandaag begroot op € 304,00 griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormelde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 1] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening en, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 82,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
6.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot vandaag begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, bij haar afwezigheid getekend door mr. J.O. Zuurmond en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: AW/4074