ECLI:NL:RBMNE:2020:1613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
498760 / HA RK 20-60
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot onpartijdigheid van rechters

Op 6 maart 2020 heeft verzoeker de meervoudige strafkamer, bestaande uit mr. E.H.M. Druijf, mr. J.A. Spee en mr. S.M. van der Veen, gewraakt in een strafzaak met parketnummer 16-175740-19. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 3 april 2020, waarbij verzoeker aanwezig was, maar de rechters en de officier van justitie niet. Verzoeker stelde dat hij tijdens de zitting onvoldoende ruimte had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen en dat de rechters al van tevoren op basis van zijn antwoorden een oordeel over zijn schuld hadden gevormd. Hij voelde zich gekleineerd en meende dat de rechters niet onpartijdig waren.

De rechters hebben het wrakingsverzoek betwist en aangegeven dat zij verzoeker voldoende ruimte hebben gegeven om zijn standpunt te verduidelijken. De wrakingskamer heeft de onpartijdigheid van de rechters beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor persoonlijke vooringenomenheid van de rechters en dat verzoeker op alle vragen had kunnen antwoorden. De wrakingskamer oordeelde dat de indruk van vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de rechters hun rol in de waarheidsvinding correct hadden vervuld.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 april 2020, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De procedure in de strafzaak met parketnummer 16-175740-19 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 498760 / HA RK 20-60
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 3 april 2020
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv)
van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 6 maart 2020 de meervoudige strafkamer bestaande uit
mr. E.H.M. Druijf, mr. J.A. Spee en mr. S.M. van der Veen (verder te noemen: de rechters) gewraakt in de zaak met parketnummer 16-175740-19.
1.2.
De mondelinge behandeling van dit verzoek is bepaald op 3 april 2020. Verzoeker is ter zitting verschenen. De rechters en de officier van justitie zijn niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is afzonderlijk aantekening gehouden.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij ter terechtzitting onvoldoende zijn kant van het verhaal naar voren heeft kunnen brengen. In alle gesprekken werd er, zo stelt hij, van uitgegaan dat hij schuldig was.
2.2.
Verzoeker mocht tijdens de zitting alleen kort antwoord geven op vragen en hij kreeg niet de gelegenheid om een nadere uiteenzetting te geven. De rechters kregen op deze manier alleen de antwoorden die zij wilden horen. De antwoorden die verzoeker gaf werden op voorhand niet geloofwaardig geacht. De voorzitter vroeg zich op enig moment verder af of hij en verzoeker wel op dezelfde planeet zaten. Verzoeker voelde zich hierdoor erg gekleineerd. Een van de andere rechters gaf verder te kennen dat zij, gelet op de hoeveelheid, niet alle e-mails uit het dossier had gelezen. Ter zitting bleek voorts dat het OM op de ochtend van de zitting nog stukken aan de rechtbank en verzoeker had toegezonden. Verzoeker heeft hier tijdens een pauze pas kennis van kunnen nemen. De rechtbank heeft desondanks toegestaan dat deze stukken nog aan het dossier werden toegevoegd. Op de stukken die verzoeker indiende werd geen acht geslagen. Verzoeker dacht dat hij bij zijn laatste woord de gelegenheid kreeg om zijn kant van het verhaal naar voren te brengen. Hij mocht echter alleen maar kort iets zeggen.
2.3.
Verzoeker is door deze gang van zaken van mening dat zijn schuld op voorhand vast stond en dat de waarheid niet aan het licht is gekomen. Na de zitting is verzoeker onderzoek gaan doen en is hij er achter gekomen dat hij de rechters kon wraken. Als hij dit eerder had geweten, dan had hij dit op de zitting al gedaan.
2.4.
De rechters berusten niet in het wrakingsverzoek. Zij brengen naar voren dat ter zitting door middel van vragen is geprobeerd om het standpunt van verzoeker duidelijk te krijgen, op de punten waar dit standpunt afweek van de weergave in het proces-verbaal. Verzoeker was zeer breedsprakig en bij herhaling is geprobeerd om hem terug te voeren naar de relevante periode en/of feiten. Soms is ook aangegeven dat sommige uitgangspunten van verzoeker niet relevant waren in het kader van de verdenking. Verzoeker moest meermaals beperkt worden in zijn herhalingen. De rechters zijn van mening dat zij verzoeker en zijn raadsman voldoende ruimte hebben gegeven om hun standpunt naar voren te brengen.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker zijn verzoek tijdig heeft ingediend.
3.2.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter(s) schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 februari 2020 vormt voor de wrakingskamer in beginsel de kenbron van al hetgeen op die terechtzitting is gebeurd.
3.5.
Niet is gesteld of gebleken van een persoonlijke vooringenomenheid van de rechters jegens verzoeker.
3.6.
Met betrekking tot de objectieve aspecten van onpartijdigheid overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.7.
In het kader van de waarheidsvinding is het aan de rechters om aan een verdachte vragen te stellen. De rechters voeren de regie met betrekking tot de vraagstelling en de ruimte die zij een verdachte bij de beantwoording geven. Verzoeker heeft naar zijn eigen stelling op alle door de rechters gestelde vragen kunnen antwoorden. Uit het feit dat verzoeker vindt dat hij bij de beantwoording van de rechters te weinig ruimte kreeg voor een nadere uiteenzetting blijkt geen vooringenomenheid. Met andere woorden: indien de rechters verzoeker ter zitting medegedeeld hebben dat zij antwoord op de door hen gestelde vraag gekregen hebben en dat zij over wensten te gaan tot de volgende vraag kan daar nog niet uit afgeleid worden dat de rechters al een antwoord hebben op de vraag of verzoeker schuldig aan hetgeen hem tenlastegelegd is. Dat verzoeker uitgebreider wilde antwoorden doet daaraan niet af. Dat zou wellicht anders zijn, indien de rechters niet zouden hebben willen luisteren naar ontlastende elementen die verzoeker naar voren had willen brengen, maar dat is niet gesteld of gebleken.
3.8.
Ter zitting van de wrakingskamer is gebleken dat, naast de stukken van het OM, ook de stukken van de zijde van verzoeker door de rechters in ontvangst zijn genomen. Uit het feit dat de rechters de stukken van het OM toegelaten hebben valt vooringenomenheid van de rechters niet af te leiden. In strafzaken komt het vaker voor dat in een laat stadium, bijvoorbeeld ter terechtzitting, nieuwe stukken overgelegd worden. Bovendien, zo begrijpt de wrakingskamer, zijn verzoeker en diens raadsman voor het einde van de behandeling van de strafzaak in de gelegenheid gesteld van deze stukken kennis te nemen en daarop te reageren. Dat de stukken die door of namens verzoeker ingebracht zijn niet inhoudelijk ter zitting zijn besproken, brengt evenmin met zich mee dat de indruk van verzoeker dat de rechters vooringenomen gerechtvaardigd was. De stukken maken immers wel onderdeel uit van het dossier en kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de zaak.
3.9.
Uit de opmerking van één van de rechters dat zij voor de zitting niet alle berichten die verzoeker verzonden had en die deel uitmaken van het dossier had gelezen, kan verzoeker naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin afleiden dat die rechter vooringenomen zou zijn. Uit de omstandigheid dat de voorbereiding van de zaak door een rechter op een enkel punt niet volledig is geweest kan nog niet afgeleid worden dat die rechter vooringenomen is. Daarbij komt dat verzoeker, zo begrijpt de wrakingskamer, de rechter op het bewuste bericht heeft kunnen wijzen, zodat – nu niet gesteld of gebleken is dat de rechter daar geen acht op heeft willen slaan - de eventuele indruk van vooringenomenheid, nog tijdens de zitting weggenomen moet zijn.
3.10.
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechters en andere betrokken partijen, alsmede aan de teamvoorzitter van de afdeling strafrecht, waarin de rechters werkzaam zijn, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16-175740-19 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.A. de Beaufort, voorzitter, R.C. Stijnen en R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.