In deze zaak, die op 6 april 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun minderjarige kind. De vrouw vordert nakoming van de omgangsregeling zoals vastgelegd in een eerdere beschikking van de rechtbank, terwijl de man verzoekt om schorsing van deze regeling vanwege de coronamaatregelen. De vrouw stelt dat de man de omgang heeft stopgezet uit angst voor de gezondheid van zijn partner en haar dochter, terwijl zij van mening is dat dit geen gegronde reden is. De rechtbank overweegt dat de geldende zorgregeling in beginsel nagekomen dient te worden, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de huidige coronamaatregelen geen beletsel vormen voor de uitvoering van de zorgregeling, mits alle partijen zich aan de richtlijnen van het RIVM houden. De man heeft echter redenen om extra voorzichtig te zijn, gezien de gezondheidssituatie van zijn gezin. Uiteindelijk wordt de vordering van de vrouw toegewezen voor zover deze betrekking heeft op het verblijf van het kind bij de vrouw, en wordt de man veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling. De man wordt ook een dwangsom opgelegd voor het geval hij niet aan de veroordeling voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.