ECLI:NL:RBMNE:2020:1597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
UTR 18/3985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten na gewijzigde beslissing in bezwaar

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2020, gaat het om een verzoek van de eiser om vergoeding van proceskosten na een gewijzigde beslissing in bezwaar. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.L.J. Blok, had eerder beroep aangetekend tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die werd vertegenwoordigd door M. van Mourik. Op 20 september 2018 had verweerder een besluit genomen waartegen de eiser in beroep ging. Vervolgens heeft verweerder op 13 januari 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar tegen de beslissing van 20 februari 2018 alsnog gegrond werd verklaard. Na deze wijziging trok de eiser het beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank oordeelde op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting. De rechtbank kan op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen. Verweerder had geen bezwaar tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 1.050,-, bestaande uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor van 1. Aangezien aan de eiser een toevoeging was verleend, diende verweerder de proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener te betalen. Daarnaast was verweerder verplicht het door de eiser betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid van de Awb.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter E.M. van der Linde, in aanwezigheid van griffier mr. T. van Ekris. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. De griffier was verhinderd de uitspraak te ondertekenen. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak, binnen 6 weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.L.J. Blok),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 21 februari 2020 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 20 september 2018 een besluit genomen. Verzoeker is hiertegen in
beroep gegaan. Verweerder heeft op 13 januari 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar tegen de beslissing van 20 februari 2018 alsnog gegrond is verklaard. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht).
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten te betalen.
5 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
6. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 46, - te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.050,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.