Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986 en woonachtig in Almere, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft de tenlastelegging van twee feiten: het opzettelijk telen van 275 hennepplanten en de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft op de zitting van 9 maart 2020 het dossier en de standpunten van de officier van justitie, mr. A.M.C.V. Fellinger, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam, bestudeerd. De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte integraal vrij te spreken van de tenlastelegging. De verdediging heeft hetzelfde standpunt ingenomen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs tekortschiet. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2020, waarbij de rechters M. Ferschtman, A.M. Crouwel en J. Wiersma aanwezig waren, samen met griffier mr. R.A.L. van Dreumel.