ECLI:NL:RBMNE:2020:1587

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
UTR 19/1891
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor antennemast en gezondheidsrisico's

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2020 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tijdelijke antennemast voor mobiele telecommunicatie. Eiseres, die in de nabijheid van de geplande antennemast woont, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, die de vergunning had verleend. Eiseres betoogde dat de vergunning uit voorzorg geweigerd had moeten worden vanwege gezondheidsrisico's die gepaard gaan met elektromagnetische straling. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen, aangezien er geen actuele aanwijzingen zijn dat blootstelling aan radiofrequente straling gezondheidsproblemen veroorzaakt, zoals bevestigd door de Gezondheidsraad. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging tussen de persoonlijke belangen van eiseres en het algemene belang van een goede telecomdekking zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar alternatieve locaties voor de antennemast. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning rechtmatig was verleend en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.G.L. van Nus)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C. van Ellewoud).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
T-Mobile Netherlands B.V., te Den Haag, vergunninghoudster
(gemachtigde mr. J.J. van der Lee).

Procesverloop

In het besluit van 27 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een antennemast ten behoeve van mobiele telecommunicatie (de antennemast) en een hekwerk op het perceel aan de [straatnaam] in [woonplaats] (het perceel), voor een periode van drie jaar.
In het besluit van 28 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een reactie ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder en vergunninghoudster hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Op 7 maart 2017 heeft verweerder aan vergunningshoudster een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een tijdelijke antennemast op het perceel tot 7 december 2017. In het besluit van 16 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen deze omgevingsvergunning ongegrond verklaard, en het besluit van 7 maart 2017 onder aanvulling van de motivering daarvan, in stand gelaten. In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 oktober 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:5031, is het beroep van eiseres ongegrond verklaard.
2. Op 23 augustus 2018 heeft vergunninghoudster een nieuwe aanvraag voor een tijdelijke omgevingsvergunning ingediend voor een antennemast met een hoogte van 27 meter op het perceel. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit mede gebaseerd op het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Weesp (de Commissie), waarin wordt geconcludeerd dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
Het geschil
3. Eiseres woont nabij het perceel en is het om verschillende redenen niet eens met de plaatsing van de antennemast. Verweerder ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op het verlenen van de omgevingsvergunning. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, moet de rechtbank beoordelen of verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Beoordeling van de zaak
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder de omgevingsvergunning heeft verleend door gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) af te wijken van de planregels. In artikel 35, aanhef en onder d, van die planregels is namelijk bepaald dat indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het bouwen van antenne-installaties, antennemasten en overige communicatievoorzieningen tot een bouwhoogte van 40 meter. Bij de beslissing om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken, heeft verweerder beleidsruimte. De rechtbank kan de keuzes die verweerder heeft gemaakt bij het afwegen van de betrokken belangen daarom slechts terughoudend toetsen. De rechtbank dient wel indringend te toetsen of de belangenafweging op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom verweerder een bepaalde keuze heeft gemaakt.
Antennebeleid
5.1
Eiseres voert aan dat verweerder in strijd met zijn eigen Antennebeleid heeft gehandeld door omwonenden niet te betrekken bij het besluitvormingsproces over het toekennen van de tijdelijke omgevingsvergunning voor de antennemast. Eiseres wijst in dit kader op de door de gemeenteraad van de gemeente Weesp aangenomen motie van 14 juni 2018, waarin verweerder is opgeroepen om bij nieuwe aanvragen of bij verlenging van bestaande vergunningen voor antennemasten bewoners te betrekken bij het besluitvormingsproces.
5.2
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de aangenomen motie een opdracht van de gemeenteraad aan verweerder inhoudt. Het is een politieke kwestie. De motie is echter (nog) niet vastgelegd in het Antennebeleid van verweerder, zodat de motie in zoverre niet relevant is voor de hier aan de orde zijnde omgevingsvergunning.
5.3
De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder. Nu de motie geen deel uitmaakt van het Antennebeleid kan niet worden gezegd dat verweerder in strijd met zijn eigen beleid heeft gehandeld. De rechtbank betrekt hierbij tevens dat bij de aanvraag om een tijdelijke omgevingsvergunning voor de antennemast de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.7 van de Wabo geldt. Niet gebleken is dat verweerder de procedure in deze zaak niet op een juiste wijze heeft gevolgd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de omwonenden in een eerder stadium, voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning, had moeten betrekken, noch dat verweerder bij de vergunningverlening onzorgvuldig heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Gezondheidsgevolgen
6.1
Eiseres voert verder aan dat verweerder de omgevingsvergunning voor de antennemast uit voorzorg had moeten weigeren, omdat er onvoldoende inzichten bestaan in de gezondheidsrisico’s. De huidige norm waaraan wordt getoetst is achterhaald, aangezien deze norm (mede) is gebaseerd op het rapport “Elektromagnetische velden, jaarbericht 2008” van de Gezondheidsraad van maart 2009. Eiseres wijst in dit kader op verschillende internationale publicaties van na 2009, waaruit blijkt dat er wel degelijk aanwijzingen zijn dat elektromagnetische straling gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Gelet op het grote gezondheidsbelang had verweerder daarom uit voorzorg de omgevingsvergunning moeten weigeren. In haar beroepschrift spitst eiseres deze grond toe op het toekomstig 5G-netwerk.
6.2
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning heeft verweerder ten aanzien van de gezondheidsrisico’s aangesloten bij het standpunt van de Gezondheidsraad dat er momenteel geen aanwijzingen zijn dat blootstelling aan radiofrequente straling in de woonomgeving leidt tot gezondheidsproblemen. Volgens verweerder is de Gezondheidsraad bij uitstek deskundig op het gebied van gezondheidsrisico’s en mag hij dus vertrouwen op standpunten/adviezen van de Gezondheidsraad.
6.3
In de eerste plaats merkt de rechtbank op dat vergunninghoudster ter zitting heeft bevestigd dat zij nog geen vergunning heeft voor het 5G-netwerk en dat het hier om een tijdelijke mast gaat voor een periode van 3 jaar. De rechtbank zal dus bij de beoordeling geen rekening houden met de mogelijke gevolgen van het toekomstige netwerk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het standpunt van de Gezondheidsraad in redelijkheid aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Net als verweerder beschikt de rechtbank niet over de deskundigheid om de gevolgen van elektromagnetische straling op de gezondheid te beoordelen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2916:2518, volgt dat verweerder zich daarom bij zijn besluitvorming mag baseren op advies van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad is namelijk bij uitstek de deskundige om aan de hand van onderzoek naar blootstellingslimieten de gezondheidsrisico’s in kaart te brengen. In zijn rapport “Elektromagnetische velden, jaarbericht 2008” heeft de Gezondheidsraad geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat blootstelling aan radiofrequente straling in de woonomgeving leidt tot gezondheidsproblemen. In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om hier nu anders over te oordelen. Dat eiseres aanvoert dat verweerder uit voorzorg moet handelen, omdat de huidige norm achterhaald is, maakt dit niet anders. De Gezondheidsraad heeft namelijk vooralsnog geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen. Er is daarom voor verweerder geen aanleiding om de omgevingsvergunning uit voorzorg te weigeren. Ter zitting heeft eiseres nog verwezen naar een soortgelijke zaak, die voorlag bij de Afdeling. De Afdeling heeft in die zaak uitspraak gedaan op 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:924). De rechtbank ziet in hetgeen de Afdeling overweegt geen aanleiding om in deze uitspraak anders te oordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Alternatieve locaties
7.1
Volgens eiseres is bij de aanvraag onvoldoende onderzocht of er op alternatieve locaties een gelijkwaardig resultaat zou kunnen worden bereikt. Verweerder had daarom nader onderzoek moeten (laten) doen naar mogelijke alternatieve locaties voor de antennemast.
7.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet verweerder de aanvraag beoordelen zoals die is ingediend tenzij op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2707. Vergunninghoudster heeft in dit kader toegelicht dat er bij de aanvraag wel degelijk onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties. Daarbij is tijdens de zitting ook nog besproken of de nieuwe kerktoren in Weesp een geschikt alternatief zou bieden. Vergunninghoudster heeft echter uitgelegd dat gelet op de technische aspecten van de antennemast en de ruimtelijke ontwikkelingen in Weesp er op korte termijn geen geschikter alternatief is voor de tijdelijke mast. Verweerder heeft bevestigd dat er voor de toekomstige antennemast inmiddels een definitieve locatie is gevonden, maar dat in het belang van een goede dekking in de regio de tijdelijke mast noodzakelijk is tot de definitieve locatie beschikbaar is. De planning is dat dat over 3 jaar het geval is.
8.3
Gelet op de door verweerder en vergunninghoudster gegeven toelichting is voldoende aannemelijk dat er op korte termijn geen alternatieve locatie beschikbaar was voor het plaatsen van een tijdelijke antennemast, waarmee een gelijkwaardig resultaat had kunnen worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
9.1
Eiseres voert tot slot aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar bijzondere persoonlijke belangen. Eiseres is namelijk hypersensitief voor elektromagnetische straling. In dit kader heeft zij een medische verklaring van professor [A] overgelegd, die bij eiseres Electromagnetic Field Intolerance Syndrome (EMFIS) heeft gediagnostiseerd.
9.2
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het individuele belang van eiseres uiteraard een rol speelt bij de besluitvorming, maar dat er daarnaast ook andere belangen, zoals het belang van vergunninghoudster en het algemeen belang van een goede telecomdekking in Weesp, moeten worden afgewogen. In dit geval heeft verweerder aan laatstgenoemde belangen een zwaarder gewicht toegekend.
9.3
Hoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat het EMFIS grote impact heeft op het dagelijkse leven van eiseres, kan zij de door verweerder gemaakte belangenafweging slechts terughoudend toetsen. De toelichting die verweerder in dit kader heeft gegeven, kan de rechtbank volgen. Daar moet mede bij worden betrokken dat het om een omgevingsvergunning voor een tijdelijke mast gaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tijdelijke antennemast in redelijkheid kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 april 2020 door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
de rechter is buiten staat te
ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.