In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 20 april 2020, wordt de WIA-aanvraag van eiser, een bezorger van dagbladen, behandeld. Eiser had een overeenkomst van opdracht met een bedrijf en is op 13 april 2017 door medische klachten uitgevallen. Hij heeft op 24 februari 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op 15 april 2019 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet als werknemer werd beschouwd en de wachttijd van 104 weken niet had volbracht, omdat hij zich niet ziek had gemeld.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 16 juli 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 27 januari 2020 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV zich niet liet vertegenwoordigen.
De rechtbank oordeelt dat eiser wel degelijk als gelijkgestelde werknemer kan worden aangemerkt, omdat hij aan de voorwaarden voor een gelijkgestelde dienstbetrekking voldoet. De rechtbank concludeert dat het UWV ten onrechte heeft gesteld dat eiser geen werknemer is en dat hij de wachttijd niet heeft volbracht. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om de gebreken in de besluitvorming te herstellen en een medische beoordeling te verrichten over de wachttijd en de arbeidsongeschiktheid van eiser. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.