ECLI:NL:RBMNE:2020:1569

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
UTR 19/2010
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening individuele begeleiding op basis van de Wmo 2015 en toetsing aan de hardheidsclausule

In deze zaak heeft eiseres, die lijdt aan lichamelijke en psychische beperkingen, beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden om haar een maatwerkvoorziening individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toe te kennen. Eiseres had eerder pgb's ontvangen, maar deze waren ingetrokken op basis van vermeende onjuiste informatie. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de intrekkingen niet in stand kunnen blijven en dat zorg in natura geen passende oplossing voor haar biedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de eerdere intrekkingen van de pgb's op juiste gronden heeft gedaan, maar heeft ook geoordeeld dat verweerder ten onrechte geen toets aan de hardheidsclausule heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat de maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura terecht was toegekend. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.W. de Gruijl),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Djordjevic).

Inleiding

Eiseres, geboren op [1966] , heeft lichamelijke en psychische beperkingen.
Eiseres heeft eerder van verweerder een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend gekregen voor individuele begeleiding, persoonlijke verzorging en huishoudelijke ondersteuning. Verweerder heeft deze pgb’s in twee besluiten van 23 mei 2017 ingetrokken, omdat eiseres volgens verweerder onjuiste informatie heeft gegeven over de soort zorg en de momenten waarop die zorg aan haar is verleend. De bezwaren van eiseres hiertegen heeft verweerder ongegrond verklaard. In beroep zijn de intrekkingen van de pgb’s, zij het met een gewijzigde ingangsdatum (21 februari 2017 in plaats van 1 februari 2017), in stand gebleven [1] . Op het hoger beroep van eiseres hiertegen is nog geen uitspraak gedaan.
Eiseres heeft zich op 18 december 2017 opnieuw gemeld bij verweerder met het verzoek om ondersteuning op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een pgb. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts J.C.C. Duijzers eiseres op 10 januari 2018 thuis bezocht. De verzekeringsarts heeft op 6 februari 2018, aangevuld op 14 maart 2018, een rapportage opgesteld. Uit deze rapportage volgt dat eiseres in aanmerking komt voor huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015.
Verweerder heeft eiseres vervolgens, onder meer in een brief van 29 juni 2018, bericht voornemens te zijn aan haar op grond van de Wmo 2015 maatwerkvoorzieningen voor huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding toe te kennen in de vorm van zorg in natura (en dus geen pgb). Eiseres heeft hierop, onder meer in de vorm van een bezwaarschrift van 25 juli 2018 en aanvulling daarop van 13 augustus 2018, te kennen gegeven dat er voor de individuele begeleiding geen passende zorgaanbieder via zorg in natura te vinden is. Zij wenst de individuele begeleiding in de vorm van een pgb toegekend te krijgen. Eiseres heeft ook een individueel ondersteuningsplan en een aanvraagformulier ingeleverd.
In het besluit van 4 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening individuele begeleiding in de vorm van zorg in natura toegekend voor drie uur per week, voor de periode van 9 april 2018 tot en met 5 april 2020.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 17 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit in stand gelaten en bepaald dat het individuele ondersteuningsplan van 12 april 2018 daarvan onderdeel uitmaakt. Voor de uitleg hierbij heeft verweerder verwezen naar het advies van Commissie bezwaarschriften Vijfheerenlanden van 7 februari 2019.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 12 september 2019 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is op de zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen te onderbouwen dat zij in bezwaar een beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan en verweerder hierop te laten reageren. Daarnaast is partijen de gelegenheid geboden om, in het kader van het beroep op de hardheidsclausule, samen in gesprek te gaan en te kijken of er via zorg in natura een zorgleverancier voor eiseres te vinden is.
Eiseres heeft op 12 september 2019 een e-mail van 31 mei 2018 ingebracht, waarin wordt gevraagd of de hardheidsclausule ingeroepen kan worden. Verweerder heeft op 25 september hierop gereageerd. Eiseres heeft op 20 oktober 2019 hierop gereageerd, waarbij ze aanvullende correspondentie heeft ingebracht.
Partijen hebben de rechtbank vervolgens op 21 en 26 november 2019 bericht over de uitkomsten van hun onderling overleg. Op 8 januari 2020 heeft eiseres hierop een aanvullende reactie ingebracht.
De rechtbank heeft partijen op 20 januari 2020 bericht een nadere zitting achterwege te laten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord.
Bij het uitblijven van een reactie van partijen heeft de rechtbank op 21 februari 2020 het onderzoek gesloten.

De beoordeling van de rechtbank

1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte heeft geweigerd een maatwerkvoorziening individuele begeleiding in de vorm van een pgb toe te kennen. Verweerder heeft daarbij gewezen op de eerdere intrekkingen van de pgb’s. Volgens eiseres kunnen die intrekkingen in rechte niet in stand blijven. Daarom heeft verweerder geen reden om eiseres bij de nieuwe aanvraag een pgb te weigeren. Eiseres heeft een pgb nodig, omdat zorg in natura geen passende oplossing voor haar biedt. Ook is eiseres in staat een pgb te beheren. Ter onderbouwing hiervan wijst eiseres op de verklaring van 7 juni 2018 van J. Schalk, GGZ-verpleegkundige, namens haar psychiater S.W. Liu en de verklaring van 9 mei 2018 van haar arts. Aan het beroep van eiseres op de hardheidsclausule is verweerder ten onrechte voorbij gegaan.
2. Volgens verweerder kan geen pgb worden toegekend, omdat eerder de pgb’s van eiseres zijn ingetrokken en die intrekking door de rechtbank Rotterdam in stand is gelaten. Verweerder heeft daarbij geen aanleiding gezien voor een toets aan de hardheidsclausule. Volgens verweerder heeft eiseres alleen vóór het primaire besluit een beroep op de hardheidsclausule gedaan, is daar in het primaire besluit op gereageerd en heeft eiseres in bezwaar geen gronden daartegen gericht.
3. In artikel 4.3, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2018 (de Verordening) is bepaald dat het college geen pgb toekent indien in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en 2 van de Wmo 2015.
In artikel 9.3 van de Verordening is bepaald dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder de eerdere pgb’s van eiseres op 23 mei 2017 op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 heeft ingetrokken en deze intrekking in beroep door de rechtbank Rotterdam in stand is gehouden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is nog niet beslist, zodat het er voor moet worden gehouden dat aan de voorwaarden van artikel 4.3, tweede lid, van de Verordening is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in beginsel dan ook terecht geweigerd de maatwerkvoorziening individuele begeleiding in de vorm van een pgb aan eiseres toe te kennen. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
5. De rechtbank stelt voorts vast dat in artikel 9.3 van de Verordening een uitzonderingsregeling is opgenomen, de zogenoemde hardheidsclausule. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daar in het bestreden besluit ten onrechte geen toets aan gewijd. Uit de stukken blijkt namelijk dat eiseres in de e-mail van 13 augustus 2018, ter aanvulling op het (premature) bezwaarschrift van 25 juli 2018, uitdrukkelijk een beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan. Verweerder heeft in de brief van 16 augustus 2018 – kort gezegd – aangegeven dat na een formele aanvraag van eiseres een besluit op de aanvraag wordt genomen en heeft daarbij toegezegd dat het al ingediende bezwaarschrift zal worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit dat nog op de aanvraag zal worden genomen. De rechtbank oordeelt dat dit dan ook moet gelden voor de hiervoor genoemde aanvulling op het bezwaarschrift. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat eiseres in de bezwaarfase een beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan. Verweerder heeft daar in het bestreden besluit ten onrechte niet op gereageerd. Dit is in strijd met artikel 7:11, eerste lid en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zoverre slaagt de beroepsgrond.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. De rechtbank stelt vervolgens vast dat partijen naar aanleiding van de schorsing ter zitting en de daarbij gemaakte afspraken, in onderling overleg zijn gegaan. Insteek daarbij was het vinden van een passende zorgverlener voor zorg in natura. Partijen hebben de rechtbank hierover schriftelijk bericht en eiseres heeft vervolgens nog een nadere reactie ingebracht. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit mogelijk met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank zal het beroep op de hardheidsclausule hierna dan ook verder inhoudelijk beoordelen.
8. Eiseres heeft in het kader van haar beroep op de hardheidsclausule aangevoerd dat zorg in natura geen passende oplossing voor haar biedt. Volgens eiseres is er via die weg geen zorgverlener die aan haar zorgbehoeften tegemoet kan komen. De twee potentiële zorgverleners die verweerder na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft aangedragen, DDN en Bij Bram, zijn beiden ongeschikt. Zij kunnen namelijk niet de zorg verlenen zoals eiseres die nodig heeft en in haar individuele zorgplan is opgenomen: met één vaste zorgverlener en flexibel in te plannen, ook in de avonden en het weekeinde.
9. Volgens verweerder is zorgaanbieder Bij Bram geschikt voor eiseres. Dat blijkt uit het ondersteuningsplan en het intake gesprek. Voor zover er nog geen concrete afspraken tussen eiseres en Bij Bram tot stand zijn gekomen, komt dat omdat eiseres nog geen begeleidingsplan bij Bij Bram heeft ingediend.
10. De rechtbank overweegt dat de hardheidsclausule uit artikel 9.3 van de Verordening een uitzonderingsregeling is. Daarom ligt de bewijslast, om feiten aan te dragen die dat beroep op de hardheidsclausule onderbouwen, bij eiseres. Eiseres heeft daarvoor gewezen op de informatie van haar psychiater en haar arts. Uit de brief van de psychiater van 7 juni 2018 volgt echter niet dat eiseres één vaste zorgverlener nodig heeft en dat de zorg flexibel moet kunnen worden ingepland. De psychiater concludeert in haar brief dat zorg in natura geen passende oplossing is voor eiseres, maar onderbouwt dat niet met feiten. Deze brief vormt daarom geen onderbouwing van de stellingen van eiseres. Dat de zorgaanbieder Bij Bram ongeschikt is voor eiseres en aan eiseres een pgb in plaats van zorg in natura toegekend moet worden, kan de rechtbank dan niet concluderen. Aan de vraag, of eiseres in staat is een pgb te beheren, komt de rechtbank niet meer toe. De brief van haar arts van 9 mei 2018, waar eiseres in dat verband op heeft gewezen, is daarom niet relevant. Verder zijn er geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht of gebleken op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat er, door de toekenning in de vorm van zorg in natura, sprake is van een situatie die leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
11. Dat betekent al met al dat verweerder de maatwerkvoorziening individuele begeleiding terecht in de vorm van zorg in natura heeft toegekend. De rechtbank ziet daarom aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie na de schorsing van het onderzoek met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is op 28 april 2020 gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:3988