ECLI:NL:RBMNE:2020:1546

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
8081336 UC EXPL 19-10751 NK/35171
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en executoriaal beslag in het kader van een geschil tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen twee besloten vennootschappen, [partij I] B.V. en [partij II] B.V. [partij I] had eerder een verstekvonnis verkregen tegen [partij II] voor een bedrag van € 12.397,21, dat voortvloeide uit onbetaalde facturen. [partij II] heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, stellende dat de betalingen die door haar zijn gedaan, verband hielden met de bedrijfsvoering van een gezamenlijke onderneming, [bedrijfsnaam] B.V., waarvan beide partijen aandeelhouder zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [partij II] tijdig en op de juiste wijze verzet heeft ingesteld.

De rechter heeft de feiten en de procedure in detail beoordeeld. [partij I] stelde dat de betalingen onrechtmatig waren omdat [A], de bestuurder van [partij II], niet zelfstandig bevoegd zou zijn geweest. Echter, de kantonrechter oordeelde dat zelfs als [A] onbevoegd was, dit niet automatisch betekende dat de betalingen onverschuldigd waren of dat [partij I] schade had geleden. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [partij I] niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vordering en heeft het verstekvonnis vernietigd.

In reconventie heeft de kantonrechter [partij I] bevolen om alle executoriale maatregelen te staken, waaronder het beslag dat was gelegd onder de Rabobank. Tevens is [partij I] veroordeeld in de proceskosten. De rechter heeft de vordering van [partij I] in conventie afgewezen en de vordering van [partij II] in reconventie toegewezen, met een dwangsom voor het geval [partij I] niet aan het vonnis voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8081336 UC EXPL 19-10751 NK/35171
Vonnis van 4 maart 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij I] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [partij I] ,
gedaagde partij in het verzet in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij II] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [partij II] ,
eisende partij in het verzet in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. N. Rensen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding met producties,
- het verstekvonnis van 10 juli 2019 met kenmerk 7846314 UC EXPL 19-6380), gewezen tussen [partij I] als eisende partij en [partij II] en [A] (hierna: [A] ) als gedaagde partijen,
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) met producties,
  • de op 4 december 2019 genomen conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met productie aan de zijde van [partij I] ,
  • de op 4 december 2019 genomen akte overlegging producties aan de zijde van [partij II] ,
  • de op 8 januari 2020 genomen conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de op 5 februari genomen conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij I] is een onderneming met activiteiten gericht op financiële holdings. Bestuurder en enig aandeelhouder van [partij I] is [B] .
2.2.
[partij II] is een onderneming met activiteiten gericht op onder meer beleggen en beheren, uitvoering van pensioenregelingen en timmerwerkzaamheden. Bestuurder en enig aandeelhouder van [partij II] is [A] .
2.3.
Partijen zijn beiden voor 50% aandeelhouder van [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ), een onderneming gericht op management services.
2.4.
Op 14 mei 2016 heeft [A] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijfsnaam] , een betaling van € 5.000,00 naar de bankrekening van mevrouw [C] overgemaakt.
2.5.
Op 6 september 2016 en 30 oktober 2016 heeft [A] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijfsnaam] , betalingen van € 5.000,00 en € 10.000,00 naar de bankrekening van [A] overgemaakt.
2.6.
Bij factuur van 22 februari 2018 heeft [partij I] een bedrag van € 12.100,00, inclusief 21% btw, bij [partij II] in rekening gebracht. Het gefactureerde bedrag is op de factuur als volgt omschreven:
“Refund for 50% of Money transferred illegally from [bedrijfsnaam] Bank Account to [partij II] B.V. and [C] ’s Bank Account.”
2.7.
[partij II] heeft de factuur van [partij I] van 22 februari 2018 onbetaald gelaten.
2.8.
Bij het onder overweging 1.1 genoemde verstekvonnis is [partij II] veroordeeld tot betaling aan [partij I] van een bedrag van € 12.397,21, vermeerderd met rente en kosten.
2.9.
Op 12 september 2019 heeft [partij I] ten laste van [partij II] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te [vestigingsplaats 3] (hierna: De Rabobank).

3.De beoordeling

3.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [partij II] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
3.2.
[partij II] licht toe dat de onder 2.4 en 2.5 genoemde betalingen betrekking hebben op vergoedingen die in het kader van de bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam] zijn gemaakt. Hij betwist dat partijen bij de oprichting van [bedrijfsnaam] overeen zijn gekomen
“om eerst beiden in te loggen bij de SNS Bank voordat het geld afgeschreven zou worden”.Kort samengevat betwist [partij II] dat er een contractuele of wettelijke grondslag voor de vordering van [partij I] bestaat. Daarom concludeert zij tot vernietiging van het bestreden verstekvonnis en vordert zij in reconventie dat alle executoriale maatregelen worden gestaakt en gestaakt gehouden, waaronder opheffing van het onder de Rabobank gelegde executoriale beslag, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, met een maximum van € 35.000,00 indien en voor zover [partij I] handelt in strijd met het gevorderde, met veroordeling van [partij I] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
3.3.
[partij II] stelt verder in reconventie dat zij op de rolzitting van 6 november 2019 een akte eisvermeerdering in reconventie heeft genomen. Deze akte ontbreekt echter in het procesdossier. Uit de roladministratie noch uit de in deze zaak door de griffie verzonden brieven blijkt dat de bedoelde akte op voornoemde rolzitting is genomen. De kantonrechter zal de beweerde eisvermeerdering in reconventie daarom buiten beschouwing laten.
3.4.
[partij I] legt in conventie aan haar vordering ten grondslag dat zij met [partij II] heeft afgesproken dat iedere partij de eigen kosten in de onderneming [bedrijfsnaam] draagt. [partij I] vindt het niet juist dat zij voor 50% bijdraagt aan de betalingen die [partij II] heeft verricht en stelt dat zij zelf veel meer aan onkosten (voor internationale reizen) heeft uitgegeven dan [partij II] . Zij betwist dat de betalingen betrekking hebben op onkosten die in het kader van de bedrijfsvoering zijn gemaakt. [partij II] heeft de uitgaven, ondanks verzoeken daartoe, niet onderbouwd. Volgens [partij I] lijkt het om een verkapte dividenduitkering te gaan. Verder stelt [partij I] dat [A] op het moment van de betalingen niet zelfstandig bevoegd was. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [partij I] een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, gedateerd op 4 juli 2017, overgelegd.
3.5.
De kantonrechter is in conventie van oordeel dat in dit geval in het midden kan blijven of [A] al dan niet zelfstandig bevoegd was om de betalingen in kwestie te doen. Immers, zelfs als [A] daartoe onbevoegd was, omdat de toestemming van zijn medebestuurder ontbrak, dan betekent dit nog niet dat de betalingen ook onverschuldigd zijn gedaan en/of dat [partij I] op enige manier schade lijdt of heeft geleden doordat de onbevoegd verrichte uitbetalingen onrechtmatig waren.
3.6.
Volgens [partij II] zijn de betalingen gedaan ter uitvoering van een overeenkomst tussen haar en [bedrijfsnaam] . Zij stelt in dit verband dat de betalingen zijn gerelateerd aan projecten die door haar voor [bedrijfsnaam] zijn gerealiseerd en dat [partij I] geen bijdrage aan deze projecten heeft geleverd, terwijl [partij I] wel op de hoogte was van (en heeft ingestemd met) het feit dat [partij II] deze projecten heeft uitgevoerd. Volgens [partij II] hebben partijen afgesproken dat zij, [partij II] , de administratie voerde. Zij licht toe dat zij telkens alle betalingen van [bedrijfsnaam] heeft verricht, zowel aan derden alsook aan [partij I] en haarzelf en dat [partij I] van meet af aan inzicht heeft gehad in alle betalingen. [partij II] stelt verder dat [partij I] in 2016 niet heeft gereclameerd over de door [bedrijfsnaam] aan haar uitbetaalde bedragen.
3.7.
[partij I] heeft deze toelichting van [partij II] niet, althans niet voldoende weersproken, noch heeft zij voldoende concrete feiten gesteld of te bewijzen aangeboden op grond waarvan de door haar gevorderde hoofdsom kan worden toegewezen, terwijl dit op grond van de op haar rustende stel- en bewijsplicht wel mocht worden verwacht. De vordering in conventie zal op grond van het vorenstaande moeten worden afgewezen. In verband hiermee komt het bestreden verstekvonnis voor vernietiging in aanmerking.
3.8.
Nu de vordering in conventie alsnog wordt afgewezen, acht de kantonrechter in reconventie toewijzing van de vordering tot het staken en gestaakt houden van executoriale maatregelen met de daaraan verbonden dwangsom, waartegen [partij I] niet afzonderlijk verweer heeft gevoerd, toewijsbaar.
3.9.
[partij I] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij II] worden begroot op:
- dagvaarding € 0,00
- griffierecht € 0,00
- salaris gemachtigde €
540,00(3 punten x tarief € 180,00)
Totaal € 540,00
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
3.11.
De nakosten zullen in 'De beslissing' worden begroot. Daar staat ook hoe de wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
vernietigt het verstekvonnis van 10 juli 2019, voor zover gewezen jegens [partij II] ;
en, opnieuw rechtdoende,
in conventie
4.2.
wijst de vordering jegens [partij II] af;
in reconventie
4.3.
gebiedt [partij I] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle executoriale maatregelen te staken en gestaakt te houden, waaronder doch niet uitsluitend het doen opheffen van het executoriale beslag dat is gelegd onder de Rabobank, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, met een maximum van € 35.000,00 indien en voor zover [partij I] handelt in strijd met dit gebod;
in conventie en in reconventie:
4.4.
veroordeelt [partij I] in de kosten van de verstek- en verzetprocedure aan de zijde van [partij II] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 580,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [partij I] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [partij II] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 90,00, aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020.