ECLI:NL:RBMNE:2020:1543
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verwijzing van kantonzaken naar de handelskamer van de rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 11 maart 2020 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres] B.V., en een gedaagde, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde betaling van € 15.000,- van de gedaagde, die volgens eiseres een beëindigingsovereenkomst had ondertekend waarin hij zich verplichtte om in totaal € 90.000,- te betalen, maar slechts € 75.000,- had voldaan. De gedaagde betwistte de geldigheid van de overeenkomst en stelde dat hij deze had ondertekend onder bedreiging van een bestuurder van de eiseres, waardoor de overeenkomst vernietigbaar zou zijn. Hij vorderde in reconventie een schadevergoeding van € 45.000,- wegens slecht geleverde diensten door de eiseres, wat volgens hem had geleid tot verlies van klanten en winst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de gedaagde de competentiegrens van de kantonrechter overschrijden, en dat de zaak daarom moet worden verwezen naar de handelskamer van de rechtbank. De rechter heeft de partijen erop gewezen dat na de verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, en dat dit griffierecht binnen vier weken na de roldatum moet worden voldaan. De zaak is door de kantonrechter verwezen naar de rolzitting van de handelskamer op 8 april 2020, waarbij de verdere beslissing is aangehouden.
Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de kantonrechter heeft de partijen geïnformeerd over hun verplichtingen met betrekking tot het griffierecht.