ECLI:NL:RBMNE:2020:1543

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
8000085 AC EXPL 19-3070
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van kantonzaken naar de handelskamer van de rechtbank Midden-Nederland

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 11 maart 2020 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres] B.V., en een gedaagde, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde betaling van € 15.000,- van de gedaagde, die volgens eiseres een beëindigingsovereenkomst had ondertekend waarin hij zich verplichtte om in totaal € 90.000,- te betalen, maar slechts € 75.000,- had voldaan. De gedaagde betwistte de geldigheid van de overeenkomst en stelde dat hij deze had ondertekend onder bedreiging van een bestuurder van de eiseres, waardoor de overeenkomst vernietigbaar zou zijn. Hij vorderde in reconventie een schadevergoeding van € 45.000,- wegens slecht geleverde diensten door de eiseres, wat volgens hem had geleid tot verlies van klanten en winst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de gedaagde de competentiegrens van de kantonrechter overschrijden, en dat de zaak daarom moet worden verwezen naar de handelskamer van de rechtbank. De rechter heeft de partijen erop gewezen dat na de verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, en dat dit griffierecht binnen vier weken na de roldatum moet worden voldaan. De zaak is door de kantonrechter verwezen naar de rolzitting van de handelskamer op 8 april 2020, waarbij de verdere beslissing is aangehouden.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de kantonrechter heeft de partijen geïnformeerd over hun verplichtingen met betrekking tot het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8000085 AC EXPL 19-3070 JO/33619
Vonnis van 11 maart 2020
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. H.C.W. Geffroy,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.C. Hesen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 augustus 2019 met producties 1 tot en met 10
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
- het tussenvonnis van 8 januari 2020 waarin een comparitie van partijen is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie
- productie 1 tot en met 10 van [gedaagde]
- de comparitie van partijen van 21 februari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie
2.1.
[eiseres] vraagt kort gezegd veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 15.000,-, te vermeerderen met rente en kosten. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat partijen een beëindigingsovereenkomst zijn aangegaan die [gedaagde] verplicht om € 90.000,- te betalen, en dat [gedaagde] slechts € 75.000,- van dat bedrag heeft voldaan.
2.2.
Volgens [gedaagde] is hij de beëindigingsovereenkomst aangegaan onder invloed van bedreiging door een van de bestuurders van [eiseres] , zodat deze vernietigbaar was. Vervolgens heeft hij deze overeenkomst ook daadwerkelijk (partieel) vernietigd door een buitengerechtelijke verklaring.
[gedaagde] licht toe dat wat hem betreft [eiseres] tijdens de samenwerking slecht werk heeft geleverd. Daardoor zijn klanten van [gedaagde] weggelopen en is hij circa € 45.000,- aan winst misgelopen. [gedaagde] houdt [eiseres] aansprakelijk voor deze schade (deze vordering wordt hierna omschreven als: de schadevordering). Volgens [gedaagde] maakte de schadevordering aanvankelijk deel uit van zijn eisenpakket bij de onderhandelingen over de beëindigingsovereenkomst. Hij heeft die eis toen echter laten vallen, nadat een bestuurder van [eiseres] , die kon beschikken over alle e‑mailverkeer van [gedaagde] , had gedreigd om e-mails openbaar te maken, aldus nog steeds [gedaagde] .
in (voorwaardelijke) reconventie
2.3.
In voorwaardelijke reconventie – namelijk, als het beroep op (partiële) vernietiging zou worden afgewezen – vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt veroordeeld om de in 2.2 genoemde schadevordering te betalen.
De advocaat van [gedaagde] heeft tijdens de zitting verklaard dat als het beroep op (partiële) vernietiging slaagt (en de procedure over de reconventionele vordering dus geen doorgang vindt), hij ervan uitgaat dat [gedaagde] de zaak verder zal laten rusten.

3.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
3.1.
[gedaagde] stelt dat hij in beginsel een schadevordering van € 45.000,- heeft. Dat bedrag gaat de competentiegrens van de kantonrechter te boven en [gedaagde] doet met zijn toelichting in 2.3 geen afstand van zijn vordering. Daar komt bij dat ook als aan de beoordeling van de vordering in reconventie niet wordt toegekomen, het standpunt van [gedaagde] over zijn schadevordering toch beoordeeld moet worden, namelijk als onderdeel van zijn verweer tegen de vordering van KDO.
3.2.
De kantonrechter stelt dan ook vast dat de zaak betrekking heeft op vorderingen met een beloop van meer dan € 25.000,-, terwijl deze vorderingen geen betrekking hebben op een onderwerp dat op grond van enige wettelijke bepaling wegens het onderwerp en ongeacht het totale beloop van de vordering door de kantonrechter mag worden behandeld. De kantonrechter zal de zaak dan ook verwijzen naar de handelskamer van deze rechtbank, overeenkomstig artikel 110 lid 2 Rv.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt (te weten: de zaak staat voor vonnis) naar de rolzitting van de handelskamer van de afdeling Civiel recht van deze rechtbank, zittingslocatie Utrecht, op woensdag 8 april 2020 om 10.00 uur;
4.2.
wijst [eiseres] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
4.3.
wijst [gedaagde] erop dat hij na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
4.4.
wijst [gedaagde] erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie www.rvr.org;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.