Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 augustus 2019
- het proces-verbaal van comparitie van 28 februari 2020.
2.Waar gaat het over?
16 oktober 2015 tot en met 4 januari 2017 statutair bestuurder van [eiseres] is geweest. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] in die functie ten onrechte € 52.375,00 aan [firma] overgemaakt, bestaande uit € 41.140,00 aan managementvergoeding, € 6.000,00 aan onkostenvergoedingen, € 2.835,00 aan btw en € 2.400,00 aan rente. [eiseres] is vervolgens een gerechtelijke procedure tegen [firma] , [A] en [gedaagde] gestart bij de rechtbank Oost-Brabant. In die procedure heeft [eiseres] betaling gevorderd van bovengenoemde bedragen, vermeerderd met rente en kosten. [eiseres] heeft die vorderingen gebaseerd op onverschuldigde betaling aan [firma] . De vordering tot betaling van € 41.140,00 is daarnaast gegrond op onbehoorlijk bestuur (artikel 2:9 BW) en/of onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) van [gedaagde] .
zich vervolgens ook onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering die is ingesteld tegen [gedaagde] als bestuurder van [eiseres] en de zaak verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland. Alleen de vordering tot betaling van € 41.140,00, vermeerderd met rente en kosten, ligt dus nog ter beoordeling voor.
3.De beoordeling
in het incident
“onbevoegd is kennis te nemen van het geschil behoudens voor wat betreft de vorderingen ingesteld tegen [gedaagde] als bestuurder van [eiseres]”, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. In die procedure (en ook in het tweede incident) zijn partijen er immers van uitgegaan dat [gedaagde] bestuurder van [eiseres] was. De rechtbank Oost-Brabant heeft dat daarom als vaststaand aangenomen. Dit brengt mee dat waar de rechtbank Oost-Brabant spreekt van “bestuurder”, ook “feitelijk beleidsbepaler” kan worden gelezen.
[B] heeft op 23 december 2016 € 35.000,00 op de rekening van [eiseres] gestort. De rest zou later in verschillende tranches worden overgemaakt. [gedaagde] heeft vervolgens in dezelfde maand als bestuurder dan wel feitelijk beleidsbepaler van [eiseres] in totaal
€ 41.140,00 aan managementvergoeding aan [firma] uitbetaald. Daar was de extra financiering echter niet voor bedoeld. [gedaagde] was daarvan op de hoogte. Hij had volgens [eiseres] moeten wachten met de betaling van de managementvergoedingen totdat zij rendabel was. Door deze vergoedingen toch, zonder medeweten en toestemming van (mede)bestuurder [C] (hierna: [C] ) dan wel zijn waarnemer [D] (hierna: [D] ), uit te betalen, heeft [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiseres] gehandeld, zo stelt zij. [gedaagde] kan hiervan wat [eiseres] betreft een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. Hij heeft [firma] , en daarmee zichzelf als vennoot van [firma] , bevoordeeld. Als gevolg van het handelen van [gedaagde] heeft [eiseres] twee andere crediteren niet kunnen betalen en is een voorgenomen investering in [eiseres] niet doorgegaan. Verder is de onderhandelingspositie van [eiseres] verslechterd. Dit alles was voor [gedaagde] te voorzien. Hij moet daarom de schade van [eiseres] vergoeden. Die schade bedraagt op zijn minst € 41.140,00.
22 december 2016 van [D] (productie 6 van [eiseres] ), maar daarin wordt niet over betaling van de managementvergoedingen aan [firma] gesproken. Uit deze e-mail kan dan ook niet worden afgeleid dat [gedaagde] met [D] had afgesproken dat hij geen managementvergoeding aan zichzelf zou laten uitbetalen, zoals [eiseres] tijdens de comparitie heeft gesteld. [eiseres] heeft de gestelde afspraak niet met andere feiten of omstandigheden onderbouwd. Dat had gelet op de betwisting van die afspraak door [gedaagde] wel gemoeten. Het bewijsaanbod van [eiseres] wordt daarom gepasseerd.
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)