Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene met een psychische stoornis. De officier van justitie had verzocht om verlenging van de op 1 april 2020 opgelegde crisismaatregel, waarbij ook het toedienen van medicatie als verplichte zorgvorm werd verzocht. Tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond in verband met de coronamaatregelen, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar dochter en een psychiater. De psychiater benadrukte dat de voortzetting van de crisismaatregel noodzakelijk was om de verplichte zorg te kunnen bieden, aangezien de betrokkene geen ziektebesef of -inzicht had. De advocaat van de betrokkene pleitte echter voor afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene bereid was om op vrijwillige basis in de instelling te verblijven en behandeling te ondergaan.
De rechtbank heeft na de behandeling geconcludeerd dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, maar dat de gevraagde zorgvormen niet konden worden toegewezen omdat de officier van justitie deze niet expliciet had verzocht. De rechtbank oordeelde dat zonder het toedienen van medicatie de psychische stoornis van de betrokkene en het daaruit voortvloeiende gevaar niet konden worden weggenomen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven op 3 april 2020 en schriftelijk uitgewerkt op 17 april 2020, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.