ECLI:NL:RBMNE:2020:1519
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht en gebrek aan machtiging
Op 17 april 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak, geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/5530. De eiser heeft op 25 december 2019 beroep ingesteld tegen een onbekend besluit. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat de eiser het griffierecht van € 47,- niet heeft betaald. Dit is in strijd met artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat iemand die in beroep gaat griffierecht moet betalen.
De rechtbank heeft op 31 januari 2020 een aangetekende brief gestuurd naar de eiser, waarin werd aangegeven dat het griffierecht binnen vier weken moest worden betaald. Aangezien de rechtbank geen betaling heeft ontvangen en de eiser geen geldige reden heeft gegeven voor het niet betalen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals vermeld in artikel 8:54 van de Awb.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser geen kopie van het besluit op bezwaar of een beschrijving daarvan heeft ingediend, wat ook vereist is volgens artikel 6:5 van de Awb. De gemachtigde van de eiser heeft op 31 januari 2020 een aangetekende brief ontvangen met de mogelijkheid om binnen vier weken de gebreken te herstellen, maar heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor is het beroep wederom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier.