6.3De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ (de Beleidsregels).
Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
Indien geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
7. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van re-integratie met een bevredigend resultaat, omdat de werknemer bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen door de primaire arbeidsdeskundige op 21 december 2017 niet werkzaam was. Dit brengt mee dat verweerder kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onvoldoende is gebleken óf en in hoeverre functies op MBO-werkniveau in de functierichting ‘magazijnwerk, logistiek’ passen bij het functieniveau van werknemer en zijn belastbaarheid. De rechtbank licht haar oordeel als volgt toe.
9. Uit de rapporten van [bedrijfsnaam 2] van 15 juni 2017, 17 oktober 2017 en 22 januari 2018 blijkt dat in het tweedespoortraject eerst vanaf januari 2017 de focus lag op functies in de richting ‘service en onderhoud’ in een kleinschaligere setting dan werknemers eigen werk, met als doel dat werknemer accepteert dat hij zijn oude werk niet meer kan doen en dat hij in andere functierichtingen moet zoeken. Daarna is vanaf ongeveer mei 2017 als zoekrichting gehanteerd: MBO-werkniveau met als functierichting ‘magazijnwerk, logistiek’. Deze zoekrichting is gehanteerd tot het moment waarop verweerder de loonsanctie heeft opgelegd.
10. In het rapport van de arbeidsdeskundige van [bedrijfsnaam 1] van 11 december 2017 is de, van eiseres afkomstige, informatie over de opleiding van werknemer opgenomen. Genoemd worden LBO en opleiding monteur niveau 1, met daarnaast vakgerelateerde opleidingen en cursussen. Dit sluit aan bij wat de arbeidsdeskundige van het Uwv in zijn rapport van 21 december 2017 heeft opgenomen, namelijk LTS metaal en LTS installatietechniek, maar niet afgerond met een diploma, en daarnaast een aantal certificaten. Het tweede-spoortraject, waarbij naar functies op MBO-werkniveau is gezocht, kan wat betreft (opleidings)niveau dan ook niet als adequaat worden gezien.
11. De belastbaarheid van werknemer is door de bedrijfsarts vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst van 3 november 2016. Op 2 mei 2017 en op 29 september 2017 was de belastbaarheid van werknemer volgens de bedrijfsarts nog ongewijzigd, zo blijkt uit het rapport van [bedrijfsnaam 2] van 17 oktober 2017. De verzekeringsarts van het Uwv kon zich vinden in de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid. Dit blijkt uit het eerdergenoemde rapport van de arbeidsdeskundige van 21 december 2017.
In de rapporten van [bedrijfsnaam 2] van 15 juni 2017 en 17 oktober 2017 worden de beperkingen van werknemer besproken en wordt vermeld dat er continue afstemming is over wat voor werknemer haalbaar is in werk. In de brief van [bedrijfsnaam 2] van 22 januari 2018 wordt aangegeven dat bij de functies binnen de functierichting magazijn, logistiek duidelijk is uitgegaan van weinig fysieke belasting. De rechtbank vindt dat uit deze stukken echter niet blijkt dat is onderzocht of en in hoeverre de daarin genoemde functies binnen de functierichting ‘magazijnwerk, logistiek’ passen bij de belastbaarheid van werknemer. De onderbouwing dat werknemer in staat moet worden geacht deze functies te verrichten ontbreekt in deze stukken. De kale opsomming van een groot aantal functies in de verschillende voortgangsrapportages geeft geen inzicht in de belastende factoren in die functies.
12. Eiseres heeft op de zitting nog aangevoerd dat ook naar lichter magazijnwerk is gezocht en dat er ook magazijnwerk bestaat op een lager niveau dan MBO-niveau. De rechtbank overweegt hierover dat uit de stukken niet blijkt dat ook naar dit soort magazijnwerk is gezocht. De vermelding in het rapport van [bedrijfsnaam 2] van 22 januari 2018 dat is gezocht naar fysiek lichte magazijn- en logistieke functies, is daarvoor zonder nadere onderbouwing onvoldoende.
13. Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen die zijn verricht tot aan het opleggen van de loonsanctie kan verder niet worden betrokken dat werknemer per 1 juni 2018 in eenzelfde functie bij een andere werkgever in dienst is getreden en dat in de civiele procedure tussen eiseres en werknemer een schikking is overeengekomen. Dit zijn immers omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de oplegging van de loonsanctie.
14. De beroepsgrond over de schending van het beginsel van hoor en wederhoor slaagt niet. De rechtbank vindt dat uit de gedingstukken niet kan worden afgeleid dat verweerder zijn oordeel over de re-integratie-inspanningen uitsluitend heeft gebaseerd op wat werknemer heeft verklaard.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het tweedespoortraject. Dit betekent dat verweerder aan eiseres terecht een loonsanctie heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het bestreden besluit II over de bekorting van de loonsanctie (UTR 19/1415)
16. Verweerder heeft de loonsanctie beëindigd met ingang van 24 augustus 2018, dat is zes weken na de dag waarop eiseres heeft verzocht de loonsanctie te bekorten (13 juli 2018). Op de zitting heeft eiseres zich wat betreft de ingangsdatum van de bekorting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
17. De rechtbank kan de toelichting in het verweerschrift van 30 juli 2019 over de beëindigingsdatum van de loonsanctie volgen. Gelet op het daarin geschetste wettelijke kader is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet een te late beëindigingdatum van de loonsanctie heeft gehanteerd. Een strikte toepassing van de wet- en regelgeving zou zelfs tot een latere beëindigingsdatum hebben moeten leiden dan 24 augustus 2018. De gehanteerde datum valt dus in het voordeel van eiseres uit.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek om schadevergoeding
19. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van schade af, gelet op wat hiervoor is overwogen.