ECLI:NL:RBMNE:2020:1517

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1415
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen loonsanctie en verzoek om bekorting van de loonsanctie in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep van [eiseres] B.V. tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot een loonsanctie. De loonsanctie was opgelegd omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht voor haar werknemer, [A], die arbeidsongeschikt was geraakt na een auto-ongeval in 2013. Eiseres had verzocht om bekorting van de loonsanctie, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in het tweede spoor niet adequaat waren, omdat de zoekrichting naar passend werk niet snel genoeg was aangepast aan de belastbaarheid van de werknemer. De rechtbank concludeerde dat de loonsanctie terecht was opgelegd en dat het beroep ongegrond was. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een bevredigend re-integratieresultaat. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/1412 en UTR 19/1415

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2020 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Deveer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. Buter).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder bepaald dat
eiseres het loon van [A] (werknemer) moet doorbetalen tot 27 februari 2019
(loonsanctie). De aanvraag van werknemer om een uitkering op grond van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt daarom niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 29 augustus 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het verzoek van eiseres om de loonsanctie te bekorten afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 28 februari 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 gegrond verklaard en de loonsanctie zes weken na 13 juli 2018 beëindigd.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld. Daarnaast heeft zij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020. Namens eiseres zijn verschenen [B] en [C] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, omdat werknemer geen toestemming heeft gegeven om dossierstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten. Werknemer was als loodgieter werkzaam bij eiseres. Als gevolg van een auto-ongeval in 2013 is werknemer tijdelijk arbeidsongeschikt geweest. Op 2 maart 2016 heeft hij zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met medische klachten. Tegen het einde van de wachttijd heeft werknemer een WIA-uitkering aangevraagd.
Werknemer heeft per 1 juni 2018 een(zelfde) functie bij een andere werkgever aanvaard. Het arbeidscontract bij eiseres is na opzegging door werknemer per 1 november 2018 beëindigd. Eiseres en werknemer zijn een schikking overeengekomen, die onder meer inhoudt dat werknemer het loon over de periode van 1 juni 2018 tot 1 november 2018 aan eiseres terugbetaalt.
Verweerder heeft de WIA-aanvraag niet in behandeling genomen. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder eiseres een loonsanctie opgelegd. Verweerder heeft besloten om het tijdvak waarin de werknemer recht heeft op loon tijdens ziekte te verlengen met 52 weken, tot 27 februari 2019, omdat verweerder op basis van het rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 21 december 2017 vond dat de re-integratie-inspanningen van eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende waren geweest. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder de loonsanctie gehandhaafd. Hij heeft zich hiervoor gebaseerd op een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 februari 2019.
Op 13 juli 2018 heeft eiseres verweerder verzocht om de loonsanctie te bekorten. Verweerder heeft dit verzoek aanvankelijk afgewezen, maar bij het bestreden besluit II de loonsanctie alsnog bekort en beëindigd met ingang van zes weken na 13 juli 2018.
Het bestreden besluit I over het opleggen van een loonsanctie (UTR 19/1415)
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in het eerste spoor niet (meer) ter discussie staan, omdat verweerder op de zitting heeft verklaard dat de verrichte re-integratie-inspanningen in het eerste ziektejaar in het eerste spoor niet hebben geleid tot gemiste kansen. Dat betekent dat uitsluitend beoordeeld moeten worden of eiseres voldoende re-integratieactiviteiten in het tweedespoortraject heeft verricht.
4 Verweerder heeft aan de loonsanctie ten grondslag gelegd dat het tweedespoortraject niet adequaat is ingezet omdat niet snel genoeg de juiste zoekrichting naar ander passend werk is toegepast. Aanvankelijk is gezocht naar soortgelijke functies als het eigen werk van werknemer. Daarna is ingezet op functies op MBO-niveau en de functierichting magazijnwerk/logistiek. Volgens verweerder had eiseres eerder moeten omschakelen naar een zoekrichting die past bij het (opleidings)niveau en de belastbaarheid van werknemer.
5. Eiseres voert aan dat er voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Eiseres heeft [bedrijfsnaam 1] in november 2016 opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de re-integratiemogelijkheden van werknemer. [bedrijfsnaam 1] heeft eiseres geadviseerd om een re-integratiebureau in te schakelen. Eiseres heeft vervolgens in december 2016 [bedrijfsnaam 2] BV ( [bedrijfsnaam 2] ) als re-integratiebureau ingeschakeld om werknemer te begeleiden naar passend werk elders. Volgens eiseres is het tweedespoortraject adequaat ingezet. Dit blijkt volgens haar uit de rapporten van [bedrijfsnaam 2] . Eiseres heeft werknemer de mogelijkheid geboden een heftruckcertificaat te behalen om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, ze heeft een werkervaringsplek geregeld, ze heeft het tweedespoortraject bijgesteld en is meegegaan in de wens van werknemer om een opleiding tot taxichauffeur te volgen. Uit het rapport van 22 januari 2018 van [bedrijfsnaam 2] blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen uitsluitend is uitgegaan van de perceptie van werknemer en het principe van hoor- en wederhoor heeft geschonden. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat, mocht haar een verwijt zijn te maken ten aanzien van haar re-integratie-inspanningen, daarvoor een deugdelijke grond bestaat. Uit het feit dat werknemer per 1 juni 2018 een baan heeft aanvaard bij een andere werkgever in eenzelfde functie als bij eiseres, kan worden afgeleid dat een voldoende re-integratieresultaat is behaald.
De door eiseres geclaimde schade betreft de werkgeverslasten in het derde ziektejaar over de periode van 1 maart 2018 tot 1 november 2018 en het brutosalaris over de periode van 1 maart 2018 tot 1 juni 2018.
6.1
Artikel 25 van de Wet WIA gaat over de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
6.2
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
6.3
De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ (de Beleidsregels).
Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
Indien geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
7. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van re-integratie met een bevredigend resultaat, omdat de werknemer bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen door de primaire arbeidsdeskundige op 21 december 2017 niet werkzaam was. Dit brengt mee dat verweerder kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onvoldoende is gebleken óf en in hoeverre functies op MBO-werkniveau in de functierichting ‘magazijnwerk, logistiek’ passen bij het functieniveau van werknemer en zijn belastbaarheid. De rechtbank licht haar oordeel als volgt toe.
9. Uit de rapporten van [bedrijfsnaam 2] van 15 juni 2017, 17 oktober 2017 en 22 januari 2018 blijkt dat in het tweedespoortraject eerst vanaf januari 2017 de focus lag op functies in de richting ‘service en onderhoud’ in een kleinschaligere setting dan werknemers eigen werk, met als doel dat werknemer accepteert dat hij zijn oude werk niet meer kan doen en dat hij in andere functierichtingen moet zoeken. Daarna is vanaf ongeveer mei 2017 als zoekrichting gehanteerd: MBO-werkniveau met als functierichting ‘magazijnwerk, logistiek’. Deze zoekrichting is gehanteerd tot het moment waarop verweerder de loonsanctie heeft opgelegd.
10. In het rapport van de arbeidsdeskundige van [bedrijfsnaam 1] van 11 december 2017 is de, van eiseres afkomstige, informatie over de opleiding van werknemer opgenomen. Genoemd worden LBO en opleiding monteur niveau 1, met daarnaast vakgerelateerde opleidingen en cursussen. Dit sluit aan bij wat de arbeidsdeskundige van het Uwv in zijn rapport van 21 december 2017 heeft opgenomen, namelijk LTS metaal en LTS installatietechniek, maar niet afgerond met een diploma, en daarnaast een aantal certificaten. Het tweede-spoortraject, waarbij naar functies op MBO-werkniveau is gezocht, kan wat betreft (opleidings)niveau dan ook niet als adequaat worden gezien.
11. De belastbaarheid van werknemer is door de bedrijfsarts vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst van 3 november 2016. Op 2 mei 2017 en op 29 september 2017 was de belastbaarheid van werknemer volgens de bedrijfsarts nog ongewijzigd, zo blijkt uit het rapport van [bedrijfsnaam 2] van 17 oktober 2017. De verzekeringsarts van het Uwv kon zich vinden in de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid. Dit blijkt uit het eerdergenoemde rapport van de arbeidsdeskundige van 21 december 2017.
In de rapporten van [bedrijfsnaam 2] van 15 juni 2017 en 17 oktober 2017 worden de beperkingen van werknemer besproken en wordt vermeld dat er continue afstemming is over wat voor werknemer haalbaar is in werk. In de brief van [bedrijfsnaam 2] van 22 januari 2018 wordt aangegeven dat bij de functies binnen de functierichting magazijn, logistiek duidelijk is uitgegaan van weinig fysieke belasting. De rechtbank vindt dat uit deze stukken echter niet blijkt dat is onderzocht of en in hoeverre de daarin genoemde functies binnen de functierichting ‘magazijnwerk, logistiek’ passen bij de belastbaarheid van werknemer. De onderbouwing dat werknemer in staat moet worden geacht deze functies te verrichten ontbreekt in deze stukken. De kale opsomming van een groot aantal functies in de verschillende voortgangsrapportages geeft geen inzicht in de belastende factoren in die functies.
12. Eiseres heeft op de zitting nog aangevoerd dat ook naar lichter magazijnwerk is gezocht en dat er ook magazijnwerk bestaat op een lager niveau dan MBO-niveau. De rechtbank overweegt hierover dat uit de stukken niet blijkt dat ook naar dit soort magazijnwerk is gezocht. De vermelding in het rapport van [bedrijfsnaam 2] van 22 januari 2018 dat is gezocht naar fysiek lichte magazijn- en logistieke functies, is daarvoor zonder nadere onderbouwing onvoldoende.
13. Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen die zijn verricht tot aan het opleggen van de loonsanctie kan verder niet worden betrokken dat werknemer per 1 juni 2018 in eenzelfde functie bij een andere werkgever in dienst is getreden en dat in de civiele procedure tussen eiseres en werknemer een schikking is overeengekomen. Dit zijn immers omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de oplegging van de loonsanctie.
14. De beroepsgrond over de schending van het beginsel van hoor en wederhoor slaagt niet. De rechtbank vindt dat uit de gedingstukken niet kan worden afgeleid dat verweerder zijn oordeel over de re-integratie-inspanningen uitsluitend heeft gebaseerd op wat werknemer heeft verklaard.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het tweedespoortraject. Dit betekent dat verweerder aan eiseres terecht een loonsanctie heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het bestreden besluit II over de bekorting van de loonsanctie (UTR 19/1415)
16. Verweerder heeft de loonsanctie beëindigd met ingang van 24 augustus 2018, dat is zes weken na de dag waarop eiseres heeft verzocht de loonsanctie te bekorten (13 juli 2018). Op de zitting heeft eiseres zich wat betreft de ingangsdatum van de bekorting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
17. De rechtbank kan de toelichting in het verweerschrift van 30 juli 2019 over de beëindigingsdatum van de loonsanctie volgen. Gelet op het daarin geschetste wettelijke kader is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet een te late beëindigingdatum van de loonsanctie heeft gehanteerd. Een strikte toepassing van de wet- en regelgeving zou zelfs tot een latere beëindigingsdatum hebben moeten leiden dan 24 augustus 2018. De gehanteerde datum valt dus in het voordeel van eiseres uit.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek om schadevergoeding
19. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van schade af, gelet op wat hiervoor is overwogen.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. N.M.H. van Ek en
mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier op
16 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
(de voorzitter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.