ECLI:NL:RBMNE:2020:1513

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2208
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking beroep in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 29 november 2018 aan een derde-partij is verleend voor de verbouwing van bedrijfsruimten tot acht woningen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 29 april 2019 ongegrond verklaard. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de procedure heeft de verzoeker op 10 februari 2020 zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten, omdat het college gedeeltelijk aan zijn bezwaren tegemoet was gekomen door een dwangsom toe te kennen.

De rechtbank heeft overwogen dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten, ondanks de intrekking van het beroep. De rechtbank oordeelt dat het college met de toekenning van de dwangsom gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de verzoeker. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, maar heeft geen kosten vergoed voor het verschijnen ter zitting. Tevens is bepaald dat het college het door de verzoeker betaalde griffierecht dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam in aanwezigheid van griffier G.M.T.M. Sips, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. De partijen zijn geïnformeerd over hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: S.A.J.T. Hoogendoorn),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R.M. Wiersma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] ,
(gemachtigde: mr. A.J. Buijs)

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van bedrijfsruimten tot acht woningen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] te [plaatsnaam] .
Bij besluit van 29 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat de ingebrekestelling in verband met het verstrijken van de wettelijke behandeltermijn prematuur is en er uiterlijk op 2 mei 2019 op het bezwaar moet worden beslist.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 19 december 2019 heeft verweerder verzoeker een dwangsom van € 322,-- toegekend omdat van een premature ingebrekestelling geen sprake was en de beslistermijn was overschreden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2020. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [A] . Derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [B] .
Bij faxbericht van 10 februari 2020 heeft verzoeker het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten omdat gedeeltelijk aan het beroep is tegemoet gekomen.
Verweerder heeft in een brief van 26 februari 2020 meegedeeld zich primair op het standpunt te stellen dat het verzoek om vergoeding van proceskosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het beroep op 10 februari 2020 is ingetrokken, het verzoek om vergoeding van proceskosten op 11 februari 2020 door de rechtbank is ontvangen en het niet mogelijk is een intrekking ongedaan te maken dan wel hetzelfde beroep tweemaal in te trekken. Subsidiair stelt verweerder dat voor het verschijnen ter zitting in elk geval geen vergoeding moet worden toegekend.

Overwegingen

1. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
2. De rechtbank ziet geen aanleiding het verzoek om vergoeding van proceskosten niet-ontvankelijk te verklaren. Bij faxbericht van 10 februari 2020 heeft eiser het beroep ingetrokken. Korte tijd later die zelfde dag heeft eiser verzocht om vergoeding van proceskosten.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met het besluit over de toekenning van een dwangsom gedeeltelijk tegemoetkomen aan de bezwaren van verzoeker in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Gelet op het procesverloop worden er geen proceskosten vergoed wegens het verschijnen ter zitting.
5. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van het beroep dient te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de betaling van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.T.M. Sips, griffier, op 10 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
(de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.