ECLI:NL:RBMNE:2020:1503

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
8231545 UC EXPL 19-13575
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bedrog en bewijslastverdeling in een civiele zaak tussen twee voormalige vrienden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, vordert eiser, die in de periode van 2016 tot 2018 een vriendschappelijke relatie had met gedaagde, de terugbetaling van een bedrag van € 16.317 dat hij aan gedaagde heeft overgemaakt. Eiser stelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen door bedrog, omdat gedaagde haar echte naam niet heeft opgegeven. Door de coronamaatregelen is het momenteel niet mogelijk om een zitting te plannen, waardoor de kantonrechter heeft besloten de zaak schriftelijk te behandelen. Eiser moet zijn stellingen onderbouwen en gedaagde krijgt de gelegenheid om hierop te reageren.

De kantonrechter legt uit dat niet elke onwaarheid als bedrog kan worden aangemerkt. Volgens artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek is bedrog aanwezig wanneer iemand opzettelijk een onjuiste mededeling doet die een ander beweegt tot het verrichten van een rechtshandeling. Eiser moet aantonen dat hij de bedragen niet had overgemaakt als hij de ware identiteit van gedaagde had gekend. Daarnaast wordt opgemerkt dat, ongeacht de uitkomst van de bedrogstelling, de overeenkomst tot terugbetaling van een geldlening altijd moet worden nagekomen.

De kantonrechter wijst erop dat eiser moet bewijzen dat er sprake was van een geldlening, aangezien gedaagde dit ontkent en stelt dat de bedragen schenkingen waren. De zaak wordt aangehouden voor vier weken, zodat eiser schriftelijk kan reageren op de vragen van de kantonrechter. Gedaagde krijgt daarna de kans om hierop te reageren. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan tot na deze schriftelijke uitwisselingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8231545 UC EXPL 19-13575 nig/1449
Vonnis van 1 april 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. K.G.J. Walstock (DAS Rechtsbijstand),
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. N.A. de Kock.

1.Wat is er aan de hand?

1.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een tijdlang (2016-2018) vriendschappelijk contact met elkaar gehad, voornamelijk telefonisch en via Whatsapp. In die periode heeft [eiser] [gedaagde] herhaaldelijk geholpen bij financiële problemen. In totaal heeft hij € 16.317 overgemaakt naar verschillende rekeningnummers. Hij vordert dat geld nu terug.
1.2.
Als gevolg van de corona-maatregelen is het op dit moment niet mogelijk een zitting te plannen. Om de zaak niet stil te laten liggen zal de kantonrechter hem schriftelijk bespreken. Partijen mogen daarop reageren. Daarna zal bekeken worden of de zaak schriftelijk kan worden afgedaan of dat er misschien dan weer een zitting mogelijk is. Dat zal dan wel een kortere zitting kunnen zijn.

2.Wat vindt de kantonrechter ervan?

2.1.
[eiser] vordert in de eerste plaats een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen hem en [gedaagde] door bedrog tot stand gekomen is en dat die daarom vernietigbaar is, dan wel vernietiging van de overeenkomst, en terugbetaling van het geld. [gedaagde] heeft hem namelijk niet haar echte naam opgegeven; zij noemde zichzelf [..] .
2.2.
Niet iedere onwaarheid is bedrog in de zin van de wet. Volgens artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) spreken we van bedrog als iemand ‘een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling (…)’. Voor bedrog is dus ook vereist dat [eiser] door die onwaarheid bewogen is om [gedaagde] geld te sturen. Met andere woorden: dat hij dat niet gedaan zou hebben als hij haar echte naam geweten had. Dat mag hij nog uitleggen.
2.3.
Overigens maakt het bij een overeenkomst van geldlening niet zoveel uit. Die moet hoe dan ook worden terugbetaald.
2.4.
Als de overeenkomst niet vernietigbaar is, vordert [eiser] ook (subsidiair) terugbetaling van de geldlening. Daarvoor moet vaststaan dat het een geldlening was. [gedaagde] ontkent dat. Haar verhaal is dat zij op zoek was naar een leuke man die haar financieel kon helpen. [eiser] heeft haar steeds zelf hulp aangeboden, en er is niet over terugbetaling gesproken. Alleen bij één bedrag van € 890 heeft zij beloofd dat terug te betalen. Verder waren het dus schenkingen.
2.5.
[eiser] en [gedaagde] zijn het dus niet eens over wat er precies gebeurd is. Dan geldt de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering: degene die bepaalde feiten stelt en die daaraan een recht wil ontlenen, is degene die het bewijs voor die feiten moet leveren. Hier is het [eiser] die stelt dat het een lening was en die daarop een recht op terugbetaling wil baseren. Daarom is hij het die zijn stelling moet bewijzen.
2.6.
[eiser] verwijst herhaaldelijk naar zijn productie 1. Dat is een uitdraai van (een deel van) de whatsapp-correspondentie tussen hem en [gedaagde] . De bladzijden zijn niet genummerd maar het is een pakket van ongeveer anderhalve centimeter dik. Daar kan men niet zo in het algemeen naar verwijzen. Dan moet men precies opgeven om welke berichten het gaat en waar die dan staan. Op deze manier kan een rechter daar niets mee. [eiser] mag dus alsnog onderbouwen dat hij inderdaad met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij alle bedragen waarmee hij haar hielp zou terugbetalen.
2.7.
De zaak zal nu vier weken worden aangehouden voor een schriftelijke reactie van [eiser] . [gedaagde] mag daarop nog eens reageren. Daarna zal de kantonrechter bekijken hoe de zaak verder behandeld kan worden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat [eiser] op de rolzitting van woensdag 29 april 2020 schriftelijk mag ingaan op de hierboven genoemde punten;
bepaalt dat [gedaagde] vervolgens de gelegenheid zal krijgen om daarop schriftelijk te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2020.