In deze zaak hebben ouders van leerlingen die onderwijs volgen op een particuliere school (hierna: [gedaagde]) een kort geding aangespannen. De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de school om hun kinderen, die in de tweede klas zitten, terug te plaatsen naar een Mavo-klas. De school heeft hen in een brief meegedeeld dat de resultaten van de kinderen niet voldoende zijn om HAVO te kunnen halen en dat zij vanaf 1 februari 2020 een beperkter lesprogramma zullen aanbieden. De ouders eisen dat hun kinderen tot het einde van het tweede leerjaar HAVO-onderwijs blijven ontvangen, zoals eerder in de schoolgids is vermeld.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de ouders afgewezen. De rechter oordeelt dat de school in beginsel de vrijheid heeft om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten. De ouders hebben onvoldoende aangetoond dat de school onrechtmatig heeft gehandeld of dat er sprake is van een tekortkoming. De rechter stelt vast dat de school, ondanks de terugplaatsing, nog steeds onderwijs op HAVO-niveau aanbiedt en dat de kinderen de mogelijkheid hebben om door te stromen naar HAVO-3, mits zij voldoen aan de gestelde eisen. De rechter wijst erop dat de communicatie van de school ongelukkig was, maar dit leidt niet tot toewijzing van de vorderingen.
De ouders worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de school, die zijn begroot op € 1.636,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 14 april 2020.