ECLI:NL:RBMNE:2020:1464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
6776668 UC EXPL 18-3486
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verkoper voor eigen gebrek motor van een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen. De eiser, een tussenhandelaar, had een auto gekocht van de gedaagde partij, die de auto had geproduceerd. Na enkele jaren van gebruik vertoonde de motor van de auto ernstige gebreken, wat leidde tot een geschil over de aansprakelijkheid voor de schade. De kantonrechter heeft een deskundige ingeschakeld om te onderzoeken of de schade aan de motor het gevolg was van een eigen gebrek, dat wil zeggen een gebrek dat is ontstaan bij de productie van de auto. De deskundige concludeerde dat er sprake was van een montagefout, waardoor de schade aan de motor was ontstaan. De gedaagde partij betwistte deze conclusie en verzocht om een nieuwe deskundige, maar dit verzoek werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade, omdat de gebreken aan de motor een tekortkoming in de koopovereenkomst opleverden. De eiser had kosten gemaakt voor de reparatie van de auto, en de kantonrechter bepaalde dat de gedaagde deze kosten moest vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheid van verkopers voor gebreken die bij de productie van een product zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6776668 UC EXPL 18-3486 JvdB/866
Vonnis van 8 april 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.C.J. Jacobs,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.C.W. Geffroy.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 maart 2019
  • het deskundigenbericht van 16 december 2019
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] van 15 januari 2020
  • de antwoordakte na deskundigenbericht van [gedaagde] van 12 februari 2020
  • de akte uitlating producties van [eiser] van 11 maart 2020.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt gewezen. De rechter die met [eiser] en [gedaagde] heeft gesproken tijdens de zitting en die de eerdere vonnissen heeft gewezen, werkt niet meer bij de afdeling Civiel recht. De advocaten van [eiser] en [gedaagde] hebben de rechtbank schriftelijk meegedeeld dat zij willen dat dit vonnis wordt gewezen door een andere rechter, zonder dat de zaak door die rechter op een zitting wordt behandeld.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter heeft de deskundige ingeschakeld om de vraag te kunnen beantwoorden of de schade aan de motor van de auto het gevolg is van een eigen gebrek, dat wil zeggen een gebrek dat is ontstaan bij de productie van de auto. Op grond van het rapport van de deskundige kan deze vraag bevestigend worden beantwoord. [gedaagde] is het daar niet mee eens en verzoekt de kantonrechter om een nieuwe deskundige te benoemen. De rechtbank wijst dit verzoek af en zal [gedaagde] veroordelen om de schade van [eiser] te vergoeden. Dit wordt hieronder toegelicht.
2.2.
De auto is in januari 2013 gebouwd. Op 17 februari 2015 heeft [eiser] de auto als tussenhandelaar gekocht bij [gedaagde] en doorverkocht aan [bedrijf] B.V. De auto had toen een kilometerstand van 21.133. De auto werd gebruikt door [bedrijf] B.V. Tijdens een rit op 14 november 2016 sloeg de auto af en kreeg de bestuurder hem niet meer aan de praat, waarna de auto is teruggebracht naar [eiser] . De auto had toen een kilometerstand van 118.064. [eiser] heeft de motor van de auto laten onderzoeken door Dekra. Daarna heeft [eiser] de motor gerepareerd. De deskundige heeft zijn onderzoek gebaseerd op waarnemingen en foto’s van Dekra.
2.3.
Vast staat dat het middelste hoofdlager (hierna: het hoofdlager) en het derde drijfstanglager (hierna: het drijfstanglager) ernstig zijn beschadigd. De belangrijkste vraag aan de deskundige was of hij kon vaststellen welk gebrek deze schade heeft veroorzaakt en wanneer dat gebrek is ontstaan. Zijn antwoord daarop is als volgt:
‘Verder valt mij op dat het schadebeeld aan het middelste hoofdlager asymmetrisch is. De glijlaag; de koperkleurige laag op de stalendrager, is niet gelijkmatig beschadigd; aan de rechterzijde beduidend meer dan aan de linkerzijde en is ook gedeeltelijk losgekomen. Verder is het glijmateriaal naar de rechterzijde toe uitgewalst en niet naar de linkerzijde. Zie fotoblad 13, bovenste en middelste foto met daarop een sticker geschreven 4. In de foto’s van [A][kantonrechter: dit is de heer [A] van [eiser] ]
zitten foto’s, waarop dit schadebeeld nog duidelijker zichtbaar is. Deze is als foto aan het dossier toegevoegd. Een asymmetrisch schadebeeld aan de glijlaag duidt op een lagerschade als gevolg van montagefouten. Het lager heeft niet vlak gezeten ten opzichte van de kruktap. Vandaar dat een zijde van het hoofdlager meer contact heeft gemaakt dan de andere zijde; het asymmetrische schadebeeld. Zie ook het boek: Motorschade, Schade aan verbrandingsmotoren oorzaken en diagnose, bladzijde 150, afbeelding 4.30, auteur Ernst Greuter, uitgever Kluwer Voertuigtechniek. ISBN 90-201-2944-9.
[…]
Gezien het asymmetrische schadebeeld aan het middelste hoofdlager ben ik van mening dat er sprake is van een gebrek van de motor zelf. Gezien het schadebeeld heeft het hoofdlager niet juist gemonteerd gezeten ten opzichte van de kruktap. Hierdoor is een asymmetrische slijtage opgetreden, waardoor een zijde van het betreffende hoofdlager sterk is gesleten en wel dusdanig dat deze op een zeker moment is verdraaid in de hoofdlagerkap. Hierdoor is de smering van het hoofdlager verstoord en ook direct de smering naar het derde drijfstanglager in het ongerede geraakt. Het drijfstanglager wordt immers via het hoofdlager van smeerolie voorzien. Door het gebrek aan smering is vervolgens het drijfstanglager ernstig beschadigd geraakt. Gezien de aangetroffen afwijking aan het hoofdlager is deze afwijking al vanaf productie in de motor aanwezig.’
2.4.
Ter onderbouwing van haar bezwaren tegen deze conclusies heeft [gedaagde] bij haar conclusie na deskundigenbericht overgelegd een rapport van Experda van 8 januari 2020 (hierna: het rapport van Experda), en drie e-mails (waarvan de datum niet te zien is) van:
Motorenfabriek [naam] ,
de heer [B] , technisch adviseur van BMW-Group Nederland (hierna: [B] )
[B] en [C] , Manager Technical Service & Warranty bij BMW-Group Nederland (hierna: [C] ).
2.5.
Uit het deskundigenbericht blijkt dat [gedaagde] de in 2.4 onder a) en c) vermelde e-mails aan de deskundige heeft verstrekt en dat de deskundige deze bij zijn onderzoek heeft betrokken. De onder c) vermelde e-mail heeft (in andere woorden) dezelfde inhoud als de onder b) vermelde e-mail, en is uitgebreider. De onder b) vermelde e-mail kan daarom verder buiten beschouwing blijven.
2.6.
De belangrijkste bezwaren van [gedaagde] tegen het oordeel van de deskundige dat sprake is van een montagefout bij de productie zijn de volgende:
De deskundige heeft de motor niet heeft gezien.
De deskundige baseert zich op literatuur uit 1996.
De deskundige gaat niet in op het productieproces van de motor.
De deskundige geeft niet aan welke montagefout is gemaakt, hoe die montagefout heeft kunnen plaatsvinden en in welke fase van het productieproces de fout heeft plaatsgevonden.
Het is zeker dat geen sprake is van een montagefout.
Er zijn verschillende mogelijke oorzaken voor de schade, maar het is niet mogelijk om te achterhalen wat dé oorzaak is.
2.7.
De kantonrechter vindt de bezwaren 1) tot en met 3) onvoldoende zwaarwegend. Bezwaar 4) is onjuist en de bezwaren 5) en 6) worden verworpen. Dit wordt hierna toegelicht. Daarbij is relevant dat de deskundige, in overeenstemming met de richtlijnen voor zijn onderzoek, eerst een conceptrapport heeft opgesteld en dat naar partijen heeft gestuurd om hen in staat te stellen om te reageren op zijn voorlopige conclusies. [eiser] en [gedaagde] hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt en hebben opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het conceptrapport. In zijn definitieve rapport heeft de deskundige deze opmerkingen weergegeven en heeft hij daarop gereageerd.
Bezwaar 1)
2.8.
De deskundige heeft de motor in beschadigde staat niet kunnen zien omdat deze al was gerepareerd voordat de dagvaarding voor deze zaak werd uitgebracht. De kantonrechter is van oordeel dat deze omstandigheid niet meebrengt dat aan de conclusies van de deskundige (te) weinig waarde moet worden gehecht. De deskundige heeft zich in staat geacht om het onderzoek uit te voeren en conclusies te trekken. [gedaagde] had dit bezwaar al aan de deskundige kenbaar gemaakt en hij heeft daarop in zijn rapport als volgt gereageerd:
‘Het beoordelen van motorschade zonder daadwerkelijk aanwezig zijn van onderdelen is inderdaad lastiger en afhankelijk van de omstandigheden, maar niet onmogelijk, zeker niet als hiervan een rapport met foto’s aanwezig is, welke is gemaakt door onafhankelijk expertisebureau Dekra.’
2.9.
Daarnaast is relevant dat de kantonrechter geen reden heeft om aan de deskundigheid van de deskundige twijfelen, gelet op zijn bij het rapport gevoegde cv en de manier waarop hij zijn onderzoek heeft uitgevoerd (voor zover dit blijkt uit zijn rapport).
Bezwaar 2)
2.10.
Het boek waarnaar de deskundige heeft verwezen (zie 2.3) is volgens [gedaagde] uitgegeven in 1996. De kantonrechter weet niet of dit klopt en weet ook niet of er (aangepaste) herdrukken van zijn verschenen. Maar ook als ervan wordt uitgegaan dat het boek uit 1996 stamt brengt dat niet mee dat aan de conclusies van de deskundige (te) weinig waarde moet worden gehecht. Weliswaar zijn volgens [gedaagde] moderne motoren niet meer te vergelijken met motoren die in de jaren 90 zijn gebouwd, maar [gedaagde] stelt niet dat de beschadigde onderdelen van de dieselmotor van de auto waar het om gaat, uit 2013, in belangrijke mate anders zijn en anders werken dan in 1996. Het is ook niet gebleken. [gedaagde] heeft niet gewezen op andere literatuur waaruit blijkt dat de informatie in het boek uit 1996 onjuist of achterhaald is. Ook in het rapport van Experda is het boek uit 1996 aangehaald en in dat rapport staat niet dat de informatie in dat boek niet van toepassing is op de motor van de auto waar het in deze zaak om gaat. Daarom gaat de kantonrechter er vanuit dat ook in 1996 dieselmotoren in auto’s een krukas hadden met kruktappen, hoofdlagers en drijfstanglagers, en dat deze onderdelen in 2013 werden gemaakt van dezelfde of soortgelijke materialen als in 1996. Daarnaast is van belang dat de deskundige heeft opgemerkt dat hij zijn conclusies met name heeft getrokken aan de hand van de foto’s en het rapport van Dekra, en dat hij daarbij heeft meegenomen zijn eigen ervaring op het gebied van de motorschade en de schadebeelden die daarbij optreden (zijn antwoord op opmerking 5.3, bladzijde 12).
Bezwaren 3) en 4)
2.11.
De kantonrechter behandelt de bezwaren 3) en 4) gezamenlijk, omdat dat praktisch is. De deskundige is in zijn rapport ingegaan op bezwaar 3 (zie hieronder). Bezwaar 4 is tijdens de onderzoeksfase terecht gemaakt door [gedaagde] . In zijn definitieve rapport is de deskundige echter wel ingegaan op dit bezwaar (zie ook hieronder).
2.12.
In het rapport van de deskundige staat het volgende:
Opmerking 6:
Volgens cliënte is het van evident belang dat de deskundige inzage heeft in het volledig geautomatiseerde productieproces bij BMW, voordat kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een productie/montagefout.
Antwoord:
Deze mening deel ik niet. Een volledig geautomatiseerd productieproces is (helaas), zoals uit de praktijk blijkt, geen garantie dat er geen fouten optreden. Gereedschappen slijten, kunnen haperen, afbreken, verstopt raken, of anderszins plotseling afwijkingen vertonen. Dus de stelling dat onmogelijk is dat bij de geautomatiseerde productie van een motor geen fout kan optreden, deel ik niet.
Opmerking 7:
Tot slot meld ik namens cliënte dat zij van oordeel is dat de motivering van de conclusie onvoldoende diepgaand is en de deskundige niet gedetailleerd is ingegaan op het productieproces.
1. Niet wordt gemotiveerd om welke reden er nu concreet sprake is van een montagefout en door welke handelingen die montagefout zou kunnen zijn gemaakt.
2. De conclusies worden in algemene zin afgedaan en lijken voort te vloeien uit het door de deskundige geraadpleegde handboek.
Antwoord:
Het schadebeeld aan het hoofdlager is voor mij dusdanig specifiek dat dit alleen bij productie van de motor moet zijn ontstaan. Gedetailleerde kennis van het productieproces is daarbij naar mijn mening niet relevant; het eindresultaat, het defecte hoofdlager is voor mij voldoende, gezien het genoemde specifieke schadebeeld.
1.Het meest waarschijnlijke voor mij is dat er vuil tussen de rug van het hoofdlager en de boring in het motorblok heeft gezeten. Dit zou impliceren dat het motorblok of het hoofdlager voor montage onvoldoende zijn gereinigd, dan wel dat hier ongemerkt en onbedoeld vuil op is achtergebleven.
2.De conclusie is gebaseerd op mijn ervaring met motorschades en schadebeelden hieraan. Mijn eigen visie komt overeen met de geraadpleegde literatuur.’
2.13.
De kantonrechter vindt de reactie van de deskundige om verschillende redenen overtuigend.
2.14.
In de eerste plaats is ook hier van belang dat de kantonrechter geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de deskundigheid van de deskundige.
2.15.
In de tweede plaats stelt [gedaagde] niet a) dat het onmogelijk is dat bij de montage vuil bij het hoofdlager komt, en b) dat het onmogelijk is dat vuil, dat bij de montage bij het hoofdlager komt, tot schade kan leiden zoals door de deskundige is geconstateerd. Integendeel, [gedaagde] heeft als productie 11 een stuk overgelegd met de titel ‘Analyse van Lagerschades’. Daarin is als een van de mogelijke oorzaken van schade aan lagers genoemd het onvoldoende reinigen van motordelen voor montage, waardoor vuil is ingebed in de lagers, met als gevolg dat de krukas en het lager worden beschadigd.
Bezwaar 5)
2.16.
[gedaagde] wijst erop dat [B] en [C] hebben opgemerkt dat een verkeerde montage van het hoofdlager in de fabriek uitgesloten is omdat de schade dan bij een veel lagere kilometerstand zou ontstaan. [gedaagde] had hierover zelf ook tegen de deskundige een opmerking gemaakt (opmerking 10), en heeft die stelling in haar conclusie na deskundigenbericht zonder nadere toelichting herhaald. Het antwoord van de deskundige daarop is als volgt:
Bladzijde 13:
‘Nee, deze stelling kan ik niet onderschrijven. Als maar een gedeelte van het hoofdlager metallisch contact maakt met de kruktap, dan kan dit proces veel langer duren en met name als er sprake is van grenscontact, waarbij er soms wel en soms niet metallisch contact optreedt tussen het hoofdlager en de kruktap. Uiteindelijk zal dit tot versnelde slijtage leiden van het hoofdlager, waarna er problemen gaan optreden met de hydrodynamische smering en het hoofdlager compleet beschadigd raakt met de nu aanwezige schade tot gevolg.’
Bladzijde 8:
‘Het schadebeeld aan het middelste hoofdlager kan naar mijn mening gedurende een periode van drie jaar en meer dan 100.000 kilometer ontstaan. Door de montagefout bij de productie is er een (licht) verhoogde slijtage opgetreden aan een zijde van de glijlaag van het betreffende hoofdlager. Slijtage is een proces, hetgeen derhalve daarmee ook een tijdscomponent in zich heeft en derhalve lang kan duren voordat het een dusdanige vorm heeft aangenomen dat het zich openbaart.’
In het rapport van Experda wordt dit niet tegengesproken. In dat rapport vraagt de expert zich namelijk alleen af op welke feiten dit is gebaseerd en op welke manier dit is vast te stellen. Dit vindt de kantonrechter onvoldoende om aan het oordeel van de deskundige te twijfelen.
2.17.
Daarnaast is het volgende van belang. Experda legt het rapport van de deskundige zo uit dat de deskundige is uitgegaan van een verkeerde montage, en wijst er vervolgens op dat iets wat daarvoor kenmerkend is, namelijk harde slingerende loopsporen, ontbreken. Maar verkeerde montage is niet wat de deskundige bedoelt met de door hem genoemde montagefout. Uit zijn rapport volgt dat ook bij een volledig geautomatiseerd productieproces, waarbij alle montagehandelingen op de juiste manier worden uitgevoerd, vuil bij het hoofdlager terecht kan komen En volgens de deskundige moet dat in dit ene, specifieke geval ook zijn gebeurd. Daarom gaat de kantonrechter ook voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat het probleem bekend had moeten zijn bij BMW en er vele storingen van gelijke aard hadden moeten plaatsvinden.
Bezwaar 6
2.18.
[gedaagde] wijst erop dat volgens [B] en [C] de schade kan zijn veroorzaakt door vuil in de olie, verstopping in het olietoevoerkanaal, extreme belasting of schade aan het drijfstanglager met meerdere - niet genoemde - mogelijke oorzaken. Volgens de deskundige zouden die oorzaken echter tot een ander, symmetrisch schadebeeld hebben geleid. Opvallend is dat dit in het rapport van Experda en in de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] niet is weersproken. Daaruit leidt de kantonrechter af dat deze conclusie van de deskundige juist is.
2.19.
Motorenfabriek [naam] en Experda gaan ervan uit dat de schade is veroorzaakt door een gebrek aan smering. [B] en [C] hadden dit in hun, aan de deskundige verstrekte e-mail, als een van de mogelijke oorzaken genoemd. Met gebrek aan smering moet bedoeld zijn te weinig olie in het gehele motorblok, en/of motorolie van onvoldoende kwaliteit. Ook de deskundige heeft dit zo begrepen, want in zijn reactie op de e-mail van Motorenfabriek [naam] (bladzijde 15 van zijn rapport) verwijst hij naar zijn motivering bij 2.15 b (op bladzijde 8 van zijn rapport). Daar heeft de deskundige als volgt op deze gestelde mogelijke oorzaak gereageerd:
‘De specifieke schade is naar mijn mening niet in verband te brengen met onderhoud c.q. de kwaliteit en kwantiteit van de smeerolie. Buiten dat het beschadigde hoofdlager dan een ander schadebeeld had vertoond, hadden ook de overige gedemonteerde lagers hiervan sporen of beschadigingen moeten vertonen. Sporen of beschadigingen die ik niet aantref op de foto’s van de lagers, gemaakt door Dekra, alsmede waar geen melding van wordt gemaakt in de rapportage van Dekra.’
Opvallend is dat hierop niet is ingegaan in het Experdarapport en in de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] . Daaruit leidt de kantonrechter af dat deze conclusie van de deskundige juist is.
2.20.
Volgens Experda kan asymmetrische schade ook ontstaan bij een geringe afwijking aan een drijfstang of krukas en hadden de drijfstangen en de krukas moeten worden onderzocht. [gedaagde] benadrukt het belang hiervan, maar zij heeft de deskundige hierop niet gewezen tijdens zijn onderzoek. De kantonrechter passeert deze stelling van [gedaagde] . In de eerste plaats omdat de kantonrechter ervan uitgaat dat ook de deskundige bekend zal zijn met deze mogelijkheid, en die mogelijkheid kennelijk heeft uitgesloten. En in de tweede plaats omdat in het rapport van Experda niets staat over de mogelijke oorzaak voor een geringe afwijking aan drijfstangen of krukas, en [gedaagde] daarover ook niets heeft gesteld in haar conclusie na deskundigenbericht.
Tussenconclusie
2.21.
De schade aan de motor van de auto is ontstaan bij de montage in de fabriek, doordat toen vuil bij het hoofdlager terecht is gekomen. Er is dus sprake van een eigen gebrek waardoor de auto niet heeft voldaan aan de eisen die daaraan mochten worden gesteld. In de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] levert dit een tekortkoming op in de koopovereenkomst. Die tekortkoming kan aan [gedaagde] worden toegerekend. Daarom is [gedaagde] aansprakelijk voor de schade van [eiser] .
De schade van [eiser]
2.22.
Voor de reparatie van de auto heeft [eiser] kosten gemaakt. Een deel van de reparatie is door [eiser] zelf uitgevoerd. [eiser] is primair van mening dat zij daarvoor recht heeft op het uurtarief dat zij aan haar klanten in rekening brengt (€ 68). Volgens [gedaagde] heeft [eiser] recht op een vergoeding ter hoogte van de loonkosten van haar monteurs (€ 35 per uur). [gedaagde] krijgt op dit punt gelijk. Zij stelt namelijk terecht dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in verband met deze reparatie andere opdrachten heeft moeten afhouden. De kantonrechter gaat ervan uit dat [eiser] aan deze reparatie in totaal 55 uren arbeid heeft besteed, omdat [eiser] dit aantal uren voldoende heeft onderbouwd.
2.23.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] geen recht op een vergoeding voor de vloeistoffen omdat die kosten bij elke reparatie in rekening worden gebracht. Dit verweer slaagt niet. Als de montagefout niet had plaatsgevonden, was deze reparatie - met de daarbij noodzakelijke vervanging van alle vloeistoffen - namelijk niet nodig was geweest.
2.24.
Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter de kosten die verband houden met de reparatie op bijna dezelfde manier berekent als [eiser] dat heeft gedaan in het document dat zij tijdens de zitting (en later als productie 21 nogmaals) heeft overgelegd. Het enige verschil is dat de kantonrechter voor de kosten van het vervangend vervoer (Inqar Autoverhuur) uitgaat van het factuurbedrag van € 805,58, in plaats van het op het document vermelde bedrag van € 856. In haar conclusie na deskundigenbericht gaat [eiser] zelf ook uit van € 805,58 (randnummer 19). Het verschil tussen beide bedragen is € 50,42. In totaal heeft [eiser] dus voor de reparatie aan door haar ingeschakelde derden € 7.490,58 betaald
(€ 7.541 min € 50,42).
2.25.
Dit leidt tot de volgende berekening:
Totaal door [eiser] aan derden betaald € 7.490,58
bij: vloeistoffen € 632,00
bij: kostprijs van de arbeid € 1.925,00
af: van [bedrijf] B.V. ontvangen schikkingsbedrag
€ 4.500,00
Totaal: € 5.547,58
2.26.
[gedaagde] moet dit bedrag aan [eiser] betalen, vermeerderd met wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 13 december 2016. Dit is de door [eiser] gevorderde, en niet door [gedaagde] betwiste, datum waarop alle kosten in verband met de reparatie zijn gemaakt. De vordering tot vergoeding van wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) wordt afgewezen nu die bepaling niet van toepassing is op vergoeding van schade.
2.27.
[eiser] vordert ook vergoeding door [gedaagde] van de helft van de kosten voor het onderzoek van Dekra (€ 266,74), vermeerderd met wettelijke rente hierover vanaf
8 december 2016. Deze vordering, waartegen [gedaagde] terecht geen bezwaar heeft gemaakt, is toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.28.
[eiser] heeft recht op een vergoeding van [gedaagde] voor haar buitengerechtelijke incassokosten, ter hoogte van € 665,72. Dit bedrag is berekend aan de hand van het tarief voor de totale toe te wijzen hoofdsom van € 5.814,32 (€ 5.547,58 + € 266,74). De vordering tot vergoeding van wettelijke rente hierover vanaf de datum van de dagvaarding (21 maart 2018) wordt toegewezen.
Proceskosten
2.29.
[gedaagde] wordt ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [eiser] , die als worden berekend:
Kosten dagvaarding € 85,79
Griffierecht € 952,00
kosten deskundige € 3.194,40
salaris advocaat
€ 1.050,00(3,5 punten x tarief € 300)
Totaal € 5.282,19
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 5.547,58, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) hierover vanaf 13 december 2016 tot de voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 266,74, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) hierover vanaf 8 december 2016 tot de voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te betalen € 665,72, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) hierover vanaf 21 maart 2018 tot de voldoening,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 5.282,19, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 april 2020 door mr. J.O. Zuurmond.
Coll: HB/4727