ECLI:NL:RBMNE:2020:1451

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
16/238125-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door negeren van verkeerslicht

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 juli 2017 op de Beneluxlaan in Utrecht een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte negeerde een rood verkeerslicht en heeft daarbij een overstekende fietser aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na onderzoek op de terechtzittingen van 18 september 2019 en 23 januari 2020. De officier van justitie, mr. R.E. Craenen, vorderde een taakstraf van 100 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte door rood had gereden. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen, ondanks het tijdsverloop, betrouwbaar waren en dat de verdachte zich niet voldoende had vergewist van de verkeerssituatie. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit bewezen en legde een taakstraf van 100 uren op, met een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat leidde tot een lagere straf dan het LOVS-oriëntatiepunt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/238125-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
[woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 september 2019 en 23 januari 2020. Op de laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking tegen de verdachte is opgenomen in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 27 juli 2017 op de Beneluxlaan te Utrecht als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval heeft veroorzaakt door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel;
subsidiair:op 27 juli 2017 op de Beneluxlaan te Utrecht als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de officier van justitie kan op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de getuigenverklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , worden vastgesteld dat verdachte door rood heeft gereden. Op grond hiervan en de overige omstandigheden stelt de officier van justitie primair dat er sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Subsidiair, indien de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte door rood is gereden, stelt de officier van justitie dat ook de overige (tenlastegelegde) gedragingen in combinatie met de onoverzichtelijke verkeerssituatie ter plaatse ertoe leiden dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte door een rood verkeerslicht is gereden. De raadsman heeft uiteengezet dat de drie door de officier van justitie genoemde getuigen te wisselend verklaren op dit punt. Daarnaast betoogt de raadsman dat aan de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] bij de politie niet dezelfde bewijswaarde kan worden gehecht als de latere verklaring bij de rechter-commissaris, omdat deze verklaringen bij de politie niet zijn ondertekend en derhalve als schriftelijke bescheiden moeten worden aangemerkt. Daarnaast zijn de getuigen bij de rechter-commissaris pas na een fors tijdsverloop gehoord, waardoor zij zich bij het afleggen van die verklaring weinig kunnen herinneren. Getuige [getuige 3] is pas in september 2019 voor het eerst door de politie gehoord. Aldus is er volgens de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte door rood is gereden. Ook het verwijt dat verdachte met te harde snelheid zou hebben gereden, is niet vast te stellen op grond van de getuigenverklaringen of de rest van het dossier. De raadsman heeft verder bepleit dat de overige aan verdachte verweten gedragingen een zodanige samenhang vertonen met het tenlastegelegde door rood rijden, dat deze overige gedragingen niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd, indien de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte door rood is gereden, dat één verkeersovertreding niet voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op 27 juli 2017 reed ik in een Volkswagen Polo over de Beneluxlaan te Utrecht. Ik reed in de richting van de rotonde van het 5 Mei Plein. Ik heb alleen recht voor mij uit gekeken en ik zag de fietser pas toen wij in botsing kwamen. Deze fietser bleek later [slachtoffer] te zijn genaamd. [2]
Het proces-verbaal verkeersongevalanalyse, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:
De personenauto reed over de Beneluxlaan, komende vanuit de richting van het Europaplein. De fiets reed over het fietspad aan de zuidoost zijde van het 5 Mei plein en stak in de richting van het westen de Beneluxlaan over. [3]
Het ongeval had plaatsgevonden op de Beneluxlaan (…). Het verkeersplein (rotonde) en de aansluitende wegen, waaronder de Beneluxlaan, werd ten tijde van de aanrijding gerenoveerd (…). [4] Op basis van de door ons aangetroffen sporen op de betrokken voertuigen is het voor ons nagenoeg zeker dat de fiets, gezien vanaf de Beneluxlaan, van rechts naar links is overgestoken. [5]
De geneeskundige verklaring opgemaakt door [A] , fellow Intensive Care, betreffende [slachtoffer] , voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel:
- gebroken ribben
- gebroken been
- aangezichtsletsel
(- hersenletsel (bloeding in hoofd)).
(..)
- operatie om ernstig gebroken been te opereren (plaatfixatie)
- ribben operatief vastgezet + drain geplaatst (..) [6]
De verklaring van getuige [getuige 3] van 20 januari 2020, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudend:
Ik kwam aanrijden richting de rotonde. Drie stoplichten, twee voor rechtdoor en één voor rechtsaf, stonden alle drie op rood. (…) Die auto is gegarandeerd door rood gereden. [7]
Het stoplicht kan in de tussentijd niet op groen gesprongen zijn omdat het veel te kort op elkaar is. [8]
De verklaring van getuige [getuige 2] van 29 januari 2019, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudend:
Weet u nog welke auto het was waardoor meneer werd geraakt?
Een Volkswagen Polo (…).
(…)
Ik stond voor het rode stoplicht, hij reed door.
(…)
Weet u nog wat voor kleur het verkeerslicht had op het moment dat hij tegen de fietser aanreed?
Rood. Omdat ik stilstond bij de stoplichten weet ik dat. [9]
Heeft u gezien dat hij door rood reed?
4.3.2
De overwegingen van de rechtbank
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte door rood is gereden, nu de verklaringen van de getuigen onbetrouwbaar zijn, onder meer door het lange tijdsverloop. In het geval de rechtbank wel van oordeel is dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte door rood is gereden, heeft de raadsman betoogd dat deze enkele verkeersovertreding geen bewezenverklaring van artikel 6 WVW kan opleveren.
Getuigenverklaringen
Ten aanzien van de getuigenverklaring van getuigen [getuige 3] en [getuige 2] , die als bewijsmiddelen zijn gebruikt, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het tijdsverloop tussen het ongeval en de datum waarop de verklaringen door de getuigen zijn afgelegd, is de nodige behoedzaamheid geboden bij de beoordeling van deze verklaringen. Op basis van het procesdossier is er echter geen aanleiding om aan te nemen dat reeds om die reden de verklaringen vanwege hun onbetrouwbaarheid moeten worden uitgesloten van het bewijs. [getuige 2] is direct na het ongeluk door de politie ter plaatse gehoord. Ruim anderhalf jaar na het ongeluk is zij door de rechter-commissaris gehoord. Weliswaar valt op dat zij zich bij het afleggen van die verklaring in eerste instantie niet herinnert dat zij als bijrijder in de auto zat van haar vriendin, maar wat zij verklaart over het ongeval en de aanleiding daarvan is op essentiële punten onveranderd ten opzichte van haar verklaring bij de politie. Voorts vindt haar verklaring op essentiële punten, waaronder het door rood rijden van verdachte, steun in de verklaring van [getuige 3] . Deze getuige is weliswaar pas ruim twee jaar na het ongeval voor het eerst door de politie gehoord, maar haar verklaring over het ongeval is, ook bij de rechter-commissaris, gedetailleerd en bepaaldelijk. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat deze verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht.
Artikel 6 WVW
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, is vereist dat verdachte schuld heeft aan de aanrijding, in die zin dat hij – zoals is ten laste gelegd – zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Niet kan reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Bij de beoordeling van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende omstandigheden, die volgen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting:
- De aanrijding vond plaats op de Beneluxlaan, gelegen in de gemeente Utrecht, waar ten tijde
van het ongeval het verkeer werd geregeld door een verkeersregelinstallatie;
- De rotonde werd ten tijde van de aanrijding gerenoveerd. Dat er aan het 5 Mei Plein werd gewerkt werd ongeveer 200 meter vóór de rotonde aangeven middels een verkeersbord;
- Verdachte heeft met een door hem bestuurde personenauto een rood verkeerslicht genegeerd;
- Verdachte heeft zich in onvoldoende mate ervan vergewist dat de kruising vrij was, en is zeer kort hierna in botsing gekomen met een van rechts naar links op het fietspad overstekende fietser, te weten [slachtoffer] .
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat het ongeval, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, aan verdachtes schuld te wijten is. Met betrekking tot de mate van schuld is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte gekwalificeerd dient te worden als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Anders dan door de raadsman bepleit, heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat sprake is geweest van meer dan één aan verdachte ten laste gelegde verkeersfout.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, het primair ten laste gelegde bewezen, zoals hieronder in rubriek 5 is weergegeven.
De overige (bewijs)verweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 juli 2017 te Utrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee rijdende over de Beneluxlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- niet te stoppen voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat reeds rood licht uitstraalde en
- zich er (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, van te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van verkeer en
- geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] die voor hem, verdachte, op een fiets van rechts kwam en
- niet tijdig en voldoende af te remmen en niet tijdig en voldoende uit te wijken voor die [slachtoffer] , waardoor hij, verdachte, vervolgens met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die fietser, te weten [slachtoffer] , is aangereden, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere ribfracturen en een beenfractuur en aangezichtsletsel en een bloeding in de hersenen werd toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder
primair bewezen verklaardelevert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de LOVS-oriëntatiepunten en overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de op te leggen straf verzocht om, indien de rechtbank tot een veroordeling zou komen ten aanzien van overtreding van artikel 6 WVW, de eis van de officier van justitie te volgen. De raadsman heeft verder verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak en erop gewezen dat verdachte sinds dit feit niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft rijdend op de Beneluxlaan in de richting van het 5 Mei Plein een rood verkeerslicht genegeerd. Vervolgens heeft hij onvoldoende gekeken of de kruising vrij was en heeft hij een daar overstekende fietser, genaamd [slachtoffer] , aangereden.
Door het rijgedrag van verdachte heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder meerdere gebroken ribben, een gebroken been en een bloeding in de schedel. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij geestelijk nog problemen ervaart, dat het herstel nog heel lang zal duren en dat hij nooit meer volledig zal herstellen.
Om te bevorderen dat voor dezelfde feiten door rechtbanken en gerechtshoven ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld (LOVS-oriëntatiepunten). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, wordt als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 120 uren en een rijontzegging voor de duur van 6 maanden genoemd.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 13 augustus 2019 is gebleken dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen ter zake van verkeersfeiten. Verdachte zal dan ook als first offender worden beschouwd. Het voornoemde oriëntatiepunt gaat ook uit van een verdachte die first offender is. Het ontbreken van recidive heeft dan ook geen invloed op de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport betreffende verdachte, opgesteld door reclasseringswerkers M. ter Steege en R. Hageman. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat door de gesloten houding van verdachte ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden en de beperkte beschikbare informatie de rapporteurs onvoldoende zicht hebben gekregen op eventuele risico- en beschermende factoren. De reclassering ziet dan ook geen aanleiding tot het opleggen van reclasseringstoezicht.
Strafoplegging en bijzondere voorwaarden
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de afhandeling van deze zaak de redelijke termijn is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is aangevangen op de dag van het verhoor van verdachte, te weten op 29 juli 2017. Het vonnis is uitgesproken op 6 februari 2020. De procedure heeft in haar geheel beschouwd tweeëneenhalf jaar geduurd. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding zal moeten worden verdisconteerd in de hierna te vermelden op te leggen straf.
In voornoemde overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van het hiervoor genoemde LOVS-oriëntatiepunt en de rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis (in plaats van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis) en een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal van de werkstraf worden afgetrokken, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag voorlopige hechtenis.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
-
ontzegtverdachte ter zake van het onder primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 maanden.
- bepaalt dat de ontzegging
geheelniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en J.A. Spee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 februari 2020.
Mr. J.A. Spee is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 27 juli 2017, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee rijdende over de Beneluxlaan, komende uit de richting van het Europaplein en gaande in de richting van het 5 Meiplein en/of de kruising/rotonde van
het Beneluxplein met het 5 Meiplein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met onverminderde snelheid, althans met een te hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was, voornoemde kruising/rotonde met het 5 Meiplein op te rijden en/of
- ( daarbij) niet te stoppen voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat reeds rood licht uitstraalde en/of
- zich er (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate van te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van verkeer en/of
- ( daarbij) geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] die voor hem, verdachte, op een fiets van rechts kwam (komende uit de richting van het 5 Meiplein en gaande in de richting van de Beneluxlaan) en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor die [slachtoffer] , waardoor hij, verdachte, (vervolgens) met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die fietser, te weten [slachtoffer] , is aangereden en/of gebotst, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere ribfracturen en/of een beenfractuur en/of aangezichtsletsel en/of een bloeding in de hersenen en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 27 juli 2017, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Beneluxlaan, komende uit de richting van het Europaplein en gaande in de richting van het 5 Meiplein en/of de kruising/rotonde van het Beneluxplein met het 5 Meiplein,
- met onverminderde snelheid, althans met een te hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was, voornoemde kruising/rotonde met het 5 Meiplein is opgereden en/of
- ( daarbij) niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat reeds rood licht uitstraalde en/of
- zich er (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate van heeft vergewist dat voornoemde kruising vrij was van verkeer en/of
- ( daarbij) geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] die voor hem, verdachte, op een fiets van rechts kwam (komende uit de richting van het 5 Meiplein en gaande in de richting van de Beneluxlaan) en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft uitgeweken voor die [slachtoffer] , waardoor hij, verdachte, (vervolgens) met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die fietser, te weten [slachtoffer] , is aangereden en/of gebotst, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2017231596, opgemaakt door politie Midden-Nederland, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, doorgenummerd 1 tot en met 54. Aan het proces-verbaal zijn op een later moment ongenummerde verbalen toegevoegd. Dit betreffen een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 15 september 2019 en een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] van 27 juli 2017. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2020.
3.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, pag. 4.
4.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, pag. 6.
5.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, pag. 28.
6.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] , pag. 24.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] door de rechtercommissaris d.d. 20 januari 2020, pag. 3.
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] door de rechtercommissaris d.d. 20 januari 2020, pag. 4.
9.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] door de rechtercommissaris d.d. 29 januari 2019, pag. 2.
10.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] door de rechtercommissaris d.d. 29 januari 2019, pag. 3.