In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de vraag aan de orde of er tussen eiser en gedaagde een snuffelstage is afgesproken of dat er een overeenkomst van dienstverlening is gesloten. Eiser, handelend onder de naam [autobedrijf 1], heeft op 23 oktober 2019 een dagvaarding uitgebracht tegen gedaagde, handelend onder de naam [autobedrijf 2]. De procedure is beïnvloed door de coronacrisis, waardoor een geplande mondelinge behandeling op 1 april 2020 niet kon doorgaan. De kantonrechter heeft besloten om de zaak schriftelijk te behandelen en heeft partijen gevraagd om hun standpunten in akten te verwoorden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 14 augustus 2019 hebben eiser en gedaagde een gesprek gehad waarin eiser enkele werkzaamheden zou verrichten voor gedaagde. Eiser stelt dat er een overeenkomst is gesloten voor een periode van zes maanden, terwijl gedaagde aanvoert dat er enkel een snuffelstage is afgesproken zonder verplichtingen. Eiser heeft facturen gestuurd voor de verrichte werkzaamheden, maar gedaagde heeft deze niet betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst is en dat de partijen er vanuit gaan dat de samenwerking op 10 september 2019 is beëindigd.
De kantonrechter heeft partijen verzocht om op verschillende vragen te antwoorden, waaronder de aard van de gemaakte afspraken en de ontvangst van de facturen. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het vonnis is uitgesproken op 15 april 2020 door kantonrechter A.S. Penders.