ECLI:NL:RBMNE:2020:1440

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
C/16/489400 / HA ZA 19-89
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op arbeidsongeschiktheidsverzekering na schikking tussen bedrijf en werknemer/bestuurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een vordering op een arbeidsongeschiktheidsverzekering na een schikking tussen een bedrijf en een werknemer/bestuurder. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft een vordering ingesteld tegen ASR Schadeverzekering N.V., die de verzekering heeft verstrekt. De zaak is ontstaan na een ziekmelding van de werknemer, die ook bestuurder was van een andere vennootschap. De rechtbank heeft op 2 september 2019 een verstekvonnis gewezen, waartegen ASR verzet heeft aangetekend. De rechtbank heeft in deze procedure een mondelinge behandeling gelast om nadere informatie van partijen te verkrijgen en om te proberen tot een minnelijke schikking te komen. De rechtbank heeft diverse vragen aan partijen gesteld over de arbeidsongeschiktheid van de werknemer en de rechtmatigheid van de verzekeringsovereenkomst. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er onduidelijkheid bestaat over de status van de werknemer en de gevolgen daarvan voor de uitkering. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn verzocht om informatie te delen en te overleggen over hun standpunten. De rechtbank heeft de zaak opnieuw op de rol gezet voor het nemen van akten door beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/489400 / HA ZA 19-89
Vonnis in verzet van 15 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. M. Breur te 's-Gravenhage,
tegen
naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
mede handelende onder de naam DE AMERSFOORTSE,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. M.H. Pluymen te Deventer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 2 september 2019 tussen [eiseres] en ASR bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer 489400 / HA ZA 19-89
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord).
1.2.
Vervolgens heeft de rolrechter de zaak aangehouden om te beslissen of een mondelinge behandeling zal worden gelast.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres] was de houdster van de aandelen in [bedrijf 1] B.V. [bedrijf 1] B.V. was op haar beurt houdster van de aandelen in de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). In februari 2018 heeft [bedrijf 1] B.V. 25% van de aandelen, verkocht en geleverd aan [A] (hierna: [A] ) (en 25% aan een ander, wat in deze procedure nu niet relevant is). Toen is ook door [bedrijf 2] met [A] een managementovereenkomst gesloten. Onderdeel van deze managementovereenkomst was dat [bedrijf 2] aan [A] een maandvergoeding verschuldigd was van € 5.000,00, ook gedurende de eerste twaalf maanden van een eventuele ziekte van [A] .
2.2.
Met ingang van 1 mei 2018 is een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij De Amersfoortse (eenvoudigheidshalve kiest de rechtbank ervoor hierna de naam van ASR te gebruiken in plaats van De Amersfoortse). Verzekeringnemer was [bedrijf 2] , verzekerde was [A] .
2.3.
[A] heeft zich op 2 september 2018 bij [bedrijf 2] ziek gemeld. Op 10 oktober 2018 heeft [A] zich bij ASR ziek gemeld. [bedrijf 2] heeft dat op die dag ook gedaan.
2.4.
ASR heeft in haar brief van 18 december 2018 aan [bedrijf 2] enige informatie gevraagd over de vraag of [A] werkneemster van [bedrijf 2] was of bestuurder. ASR had deze informatie nodig in het kader van de claimbeoordeling. ASR deelde in die brief ook mee dat [A] al een medisch onderzoek had gehad en dat medische informatie was opgevraagd. Aan [A] was meegedeeld dat haar pas informatie over haar eventuele recht op uitkering zou worden gegeven, nadat was nagegaan of de verzekering rechtmatig tot stand was gekomen.
[bedrijf 2] heeft op de brief van ASR op 22 januari 2019 via haar advocaat gereageerd. Hij zou onder andere de managementovereenkomst en het aandeelhoudersregister, indien nodig, nog wel nazenden. Nu was het belangrijker te weten wat het standpunt van ASR was met betrekking tot de vraag of [A] ziek was of niet. [bedrijf 2] deelde nog mee dat zij de ziekmelding door [A] niet heeft erkend.
2.5.
[A] spande daarna een kort geding tegen [bedrijf 2] aan, waarin zij vorderde dat [bedrijf 2] de managementvergoeding zou doorbetalen vanaf de ziekmelding. Kennelijk heeft [bedrijf 2] een tegenvordering ingesteld, gesteund door [bedrijf 1] B.V. als tussenkomende partij, waarin zij vorderden (zo begrijpt de rechtbank dit uit de stellingen van partijen in deze zaak) dat [A] de aandelen in [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] B.V. terug zou leveren en een lening die [A] had gesloten zou terugbetalen.
Al die partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling van dat kort geding op 22 februari 2019 een schikking bereikt. [bedrijf 2] zou aan [A] € 20.000,00 betalen, [A] zou meewerken aan de door ASR gewenste controles, met de bedoeling om tot een uitkering te komen. [A] zou via haar [bedrijf 3] B.V. meewerken aan de teruglevering van de aandelen aan [bedrijf 1] B.V. tegen een koopsom van € 64.500,00. De betaling geschiedde door verrekening van de koopsom met de openstaande lening van ( [bedrijf 3] B.V. of van) [A] bij [bedrijf 1] B.V.
2.6.
ASR heeft in een brief van 15 maart 2019 aan [bedrijf 2] laten weten dat de verzekeringsovereenkomst rechtmatig tot stand is gekomen, maar dat aan [A] geen recht op uitkering toekomt. ASR was van oordeel dat [A] niet arbeidsongeschikt was in de zin van de polisvoorwaarden.
3. De beoordeling
3.1.
De rechtbank overweegt ten eerste dat gesteld noch gebleken is dat ASR niet tijdig in verzet is gekomen van het verstekvonnis van 2 september 2019. De rechtbank stelt daarmee vast dat het verzet tijdig is ingesteld.
3.2.
De rechtbank zal in deze zaak een mondelinge behandeling bevelen. De rechtbank heeft nadere informatie van partijen nodig en wenst ook een minnelijke schikking te proberen. Voordat de rechtbank de mondelinge behandeling zal agenderen zal zij eerst partijen in de gelegenheid stellen op basis van de hierna te vermelden vragen van de rechtbank ieder een akte te nemen.
3.3.
De rechtbank heeft hiervoor kort weergegeven waar de zaak over gaat. [eiseres] heeft naar aanleiding van de feiten ASR aansprakelijk gesteld voor het bedrag dat [bedrijf 2] aan [A] heeft moeten betalen en voor de door [bedrijf 2] (en [bedrijf 1] B.V.?) gemaakte kosten van rechtsbijstand in verband met het kort geding tegen [A] en [bedrijf 3] B.V. van € 10.000,00.
3.4.
[eiseres] stelt in de oorspronkelijke dagvaarding dat [bedrijf 2] haar vordering op ASR aan haar, [eiseres] , heeft overgedragen. ASR heeft daarop als verweer aangevoerd dat overeenkomstig artikel 5.10 van de polisvoorwaarden overdracht van enige vordering die voortvloeit uit de verzekeringsovereenkomst niet is toegestaan.
De rechtbank verzoekt [eiseres] op dit verweer bij akte te reageren.
3.5.
De volgende vragen stelt de rechtbank voor het geval [eiseres] meent dat de vordering van [bedrijf 2] wel aan haar kon worden overgedragen en de rechtbank op de volgende en andere punten zal moeten beslissen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij hierover nog geen oordeel heeft gevormd.
3.6.
[eiseres] stelt dat als gevolg van het uitblijven van een standpunt van ASR met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van [A] , zij wel gedwongen was de schikking in het kort geding te aanvaarden. ASR voert daartegen diverse verweren. Het eerste verweer is dat [eiseres] niet alle stukken uit het kort geding overlegt. Zij geeft alleen de dagvaarding en het proces-verbaal van schikking, maar niet de producties bij de dagvaarding, noch haar eigen pleitnota. De rechtbank voegt daaraan toe dat ook de akte tussenkomst en de producties daarbij en bij het verweer niet zijn overgelegd. ASR meent dat zij daardoor niet in voldoende mate op de stellingen van [eiseres] kan reageren.
De rechtbank verzoekt [eiseres] de volgende stukken in het geding te brengen en zo nodig aan de hand daarvan haar stellingen te preciseren:
  • de pleitnota van [bedrijf 2] c.s. en de eventueel door die partijen overgelegde producties
  • de akte van tussenkomst van [bedrijf 1] B.V. en de eventueel andere stukken die deze partij heeft overgelegd in dat kort geding.
3.7.
[eiseres] verwijst naar een aantal brieven van ASR, namelijk die van 10 december 2018, 22 maart 2019, 11 april 2019 en 15 maart 2019. De brief van 22 maart 2019 heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen.
De rechtbank nodigt [eiseres] uit de brief van ASR van 22 maart 2019 alsnog in het geding te brengen.
3.8.
Het tweede verweer van ASR is dat zij naar haar mening bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst niet is tekortgeschoten. De rechtbank heeft hierover nadere informatie van ASR nodig. ASR stelt dat [A] al op 30 november 2018 door een psychiater is onderzocht. Niet duidelijk is wanneer ASR heeft beslist dat [A] niet arbeidsongeschikt was in de zin van de polis en wanneer zij dat aan [A] heeft meegedeeld. Ook is niet duidelijk waarom ASR een dergelijke mededeling pas op 15 maart 2019 aan [bedrijf 2] heeft gedaan en waarom dat niet op een eerder moment had gekund.
a.
De rechtbank verzoekt ASR nadere informatie te verschaffen over deze vraagpunten.
De rechtbank verzoekt [eiseres] nader te motiveren waar ASR sneller had kunnen of moeten handelen bij het beantwoorden van de vraag of [A] arbeidsongeschikt was in de zin van de polis, dan wel een andere maatstaf dan die uit de polisvoorwaarden had moeten aanleggen en zo ja, waarom [eiseres] dat meent. Wil zij hier ook de omstandigheid in betrekken dat zij al op 14 januari 2018 van [A] het rapport van de psychiater had ontvangen, zoals is te lezen in de kort gedingdagvaarding?
De rechtbank verzoekt partijen bij de beantwoording van deze vragen (ook) aandacht te geven aan de omstandigheid dat ASR in haar brief van 18 december 2018 de daar genoemde informatie vraagt en [eiseres] (lees: [bedrijf 2] ) die informatie niet (zonder meer) geeft, zoals blijkt in de brief van 22 januari 2019 van (de advocaat van) [bedrijf 2] .
3.9.
ASR voert verder aan dat zij in haar brief van 18 december 2018 bepaalde informatie aan [bedrijf 2] had gevraagd, die niet had gekregen, terwijl die informatie nodig was om te kunnen beoordelen of [A]
überhauptrecht had op een uitkering: was zij bestuurder? (dan zou er recht op uitkering kunnen zijn) of was zij werkneemster? (dan zou zij in beginsel geen recht op uitkering hebben).
De rechtbank verzoekt [eiseres] de stelling dat die informatie niet relevant was, nader te motveren.
3.10.
Ook voert ASR aan dat zij slechts behoefde te beoordelen (naast de zojuist genoemde vraag) of [A] arbeidsongeschikt was in de zin van de polis. Dat is volgens haar een andere vraag dan of [A] ziek was in de zin van de managementovereenkomst.
De rechtbank verzoekt [eiseres] op dit punt te reageren.
3.11.
ASR voert voorts aan dat [eiseres] miskent dat in het kort geding een bredere overeenkomst is gesloten tussen [bedrijf 2] en [A] , dan alleen met betrekking tot de managementvergoeding. Daardoor kan bij een eventuele beoordeling van de omvang van de schade niet alleen naar dat bedrag gekeken worden. [bedrijf 2] heeft immers ook het nodige ‘binnengehaald’.
De rechtbank verzoekt [eiseres] ook op dit punt te reageren.
3.12.
De rechtbank sluit af. De rechtbank beseft dat zij een aantal vragen aan partijen heeft gesteld. De rechtbank zou deze vragen normaliter tijdens een mondelinge behandeling aan partijen hebben gesteld. Dat zij dit nu doet in een instructievonnis, als voorbereiding op een mondelinge behandeling, vloeit voort uit de coronacrisis. De rechtbank probeert op deze manier enige voortgang in de behandeling van de zaak te houden en te voorkomen dat na een eventuele mondelinge behandeling een schriftelijke ronde moet volgen. Door de coronacrisis kan het bovendien nog enige tijd duren, voordat een datum voor een mondelinge behandeling zal worden vastgesteld.
De rechtbank beveelt partijen aan om de door hen aan de rechtbank te verschaffen informatie op zo kort mogelijke termijn met elkaar te delen, zodat zij in staat zijn ieder in hun akte al zoveel als mogelijk op elkaars standpunten kunnen reageren.
De rechtbank adviseert partijen om aan de hand van de door hen aan elkaar en aan de rechtbank te verstrekken informatie met elkaar in overleg te treden om te proberen de zaak (alsnog) onderling te regelen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 april 2020voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 3.4, 3.6, 3.7, 3.8, 3.9, 3.10 en 3.11, waarna de elk van de partijen op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: LP (4213)