ECLI:NL:RBMNE:2020:1353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
UTR 19/3251
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitweg ten behoeve van elektrische auto en laadpaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2020 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg op het perceel van eiser in Hilversum. Eiser had de vergunning aangevraagd om een oprit met laadpaal te realiseren, zodat hij en zijn partner hun elektrische auto’s konden parkeren en opladen. De gemeente Hilversum weigerde de vergunning op basis van de bruikbaarheid van de weg, omdat het maken van de uitweg zou leiden tot het verlies van een openbare parkeerplaats in een gebied met hoge parkeerdruk. Eiser stelde dat deze weigering in strijd was met het vrije verkeer van goederen in de Europese Unie, omdat het hem zou belemmeren een elektrische auto aan te schaffen.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de omgevingsvergunning niet in strijd was met artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De rechtbank concludeerde dat er geen directe belemmering was voor de handel in elektrische auto’s en laadpalen, aangezien de vergunningplicht voor uitwegen geldt voor alle uitwegen en niet specifiek voor die van elektrische voertuigen. Bovendien was er geen bewijs dat de weigering van de vergunning de toegang tot de Nederlandse markt voor elektrische auto’s uit andere lidstaten zou belemmeren.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat de gemeente de vergunning ook op andere gronden had kunnen weigeren, namelijk de handhaving van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om niet af te wijken van het bestemmingsplan, dat het gebruik van de voortuin voor parkeren niet toestaat. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld en het griffierecht werd aan hem vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3251

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Beukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: mr. K.J.T.M. Hehenkamp).

Procesverloop

In het besluit van 13 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiser aangevraagde omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg op het perceel van zijn woning aan de [adres] in [woonplaats] (het perceel) geweigerd.
In het besluit van 16 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 27 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Eiser woont op de [adres] in [woonplaats] . Eiser wil op zijn eigen terrein een oprit met laadpaal realiseren, zodat hij en zijn partner daar hun auto’s kunnen parkeren en in de toekomst elektrische auto’s kunnen opladen. Voor de oprit moet een uitweg naar de straat worden gemaakt. Eiser heeft hiervoor een aanvraag om een omgevingsvergunning gedaan. Verweerder heeft deze aanvraag in behandeling genomen en ter advisering voorgelegd aan de ‘Vliegende Brigade’ (Vlibri), een speciaal daartoe samengesteld team van verkeersdeskundigen van de Regiopolitie en de gemeente Hilversum en een civieltechnisch deskundige van de gemeente Hilversum. Vervolgens heeft verweerder de besluiten onder ‘Procesverloop’ genomen.
1.2
Verweerder heeft de omgevingsvergunning geweigerd, gelet op de bruikbaarheid van de weg. Door het maken van de uitweg zou een openbare parkeerplaats verloren gaan. Verweerder vindt dit niet wenselijk, gelet op de parkeerdruk(te) en het beperkt aantal openbare parkeerplaatsen in de straat van eiser.
Wettelijk kader
2. De vergunningplicht om een uitweg te maken volgt uit artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 2.1.4.3 van de APV. Uit de laatste bepaling volgt dat het college de vergunning kan weigeren in het belang van onder meer de bruikbaarheid van de weg en de handhaving van het geldende bestemmingsplan.
Toetsingskader
3. De beslissing om de omgevingsvergunning al dan niet te verlenen behoort tot de bevoegdheid van het college. Het college heeft daarbij beleidsruimte en de rechter beoordeelt of het college in dit geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen.
Beoordeling van het geschil
Artikel 34 VWEU
4. Eiser voert aan dat het weigeren van de uitritvergunning in strijd is met artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Eiser legt dit als volgt uit. Eiser wil op eigen terrein een oprit met laadpaal realiseren. In eisers buurt zijn er namelijk onvoldoende openbare laadpalen voor het aantal elektrische auto’s in de buurt, waardoor die openbare laadpalen vrijwel nooit beschikbaar zijn voor eiser. Door de omgevingsvergunning te weigeren wordt het hem door verweerder praktisch onmogelijk gemaakt om een elektrisch auto aan te schaffen. Dit leidt tot een belemmering van de handel in elektrische auto’s en laadpalen tussen lidstaten, of een maatregel van gelijke werking die de handel in laadpalen en elektrische auto’s tussen lidstaten zou kunnen belemmeren. Er is geen rechtvaardiginggrond in de zin van artikel 36 van het VWEU of een uitzonderingsgrond zoals ontwikkeld in de jurisprudentie die gelden als een rechtvaardiging van deze belemmering.
5. Volgens verweerder is een eventuele inbreuk op artikel 34 van het VWEU gerechtvaardigd vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, openbare orde en planologische regelgeving. Verweerder vindt dat hij daarom de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren.
6.1
De rechtbank constateert dat beide partijen ten aanzien van deze beroepsgrond alleen standpunten hebben ingenomen over of er een rechtvaardigingsgrond voor een (potentiele) belemmering aanwezig is. Partijen gaan daarmee echter voorbij aan (in de eerste plaats) de vraag of er sprake is van een belemmering of een maatregel van gelijke werking en (in de tweede plaats) of deze eventuele belemmering de handel
tussenlidstaten hindert. De rechtbank heeft deze punten op de zitting met partijen besproken en zal daarop eerst ingaan.
6.2
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een belemmering stelt de rechtbank voorop dat in Hilversum op grond van de APV een algemeen vergunningenstelsel geldt voor alle uitwegen en niet uitsluitend voor uitwegen die zijn bedoeld voor elektrische auto’s. Naar het oordeel is van de rechtbank is een weigering van een omgevingsvergunning voor een uitweg dan ook geen rechtstreekse belemmering van de handel in elektrische auto’s en laadpalen. De markt voor elektrische auto’s en laadpalen wordt namelijk niet direct geraakt door het weigeren van een uitritvergunning. Die twee staan dan ook in een te ver verwijderd verband tot elkaar.
6.3
De rechtbank vindt ook niet dat er sprake is van een maatregel van gelijke werking. Op de zitting heeft verweerder zijn beleid ten aanzien van openbare laadpalen toegelicht. Er zijn verspreid over de gemeente Hilversum openbare laadpalen geplaatst, zodat elektrische auto’s daar kunnen worden opgeladen. Het is dus niet onmogelijk om een elektrische auto aan te schaffen en te rijden zonder een eigen oprit met eigen laadpaal. Het voorgaande wordt bevestigd door het feit dat eiser inmiddels zelf ook al een elektrische auto heeft en rijdt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt het verbod om zonder vergunning een uitweg te maken dan ook niet als een maatregel van gelijke werking die als beperking op de invoer van elektrische auto’s en laadpalen is aan te merken. Het verbod staat ook daarvoor in een te ver verwijderd verband van de Europese markt voor elektrische auto’s en laadpalen.
6.4
De rechtbank is bovendien van oordeel dat een eventuele belemmering of maatregel van gelijke werking niet tot de conclusie kan leiden dat de handel
tussenlidstaten daarmee wordt gehinderd. De door eiser door het uitwegvergunningenstelsel gestelde belemmering geldt namelijk voor zowel elektrische auto’s uit Nederland als voor elektrische auto’s uit andere lidstaten. De toegang tot de Nederlandse markt voor elektrische auto’s is vanuit andere lidstaten dan ook niet moeilijker dan vanuit Nederland. Van een belemmering in de handel
tussenlidstaten is dus geen sprake. Dat er momenteel geen elektrische auto’s in Nederland worden geproduceerd doet daar niet aan af, omdat dit een uitvloeisel is van de vrije markt. Voor elektrische auto’s geldt ook geen regionale beperking of een specifiek vereiste van herkomst, waardoor elektrische auto’s uit andere lidstaten meer gehinderd zouden worden dan elektrische auto’s uit Nederland.
6.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de weigering van de omgevingsvergunning door verweerder niet in strijd is met artikel 34 van het VWEU, waarvoor het in de APV opgenomen kader zou moeten wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
Bruikbaarheid van de weg
7. Eiser voert verder aan dat onvoldoende gemotiveerd en onderzocht is dat er sprake is van afname van bruikbaarheid van de weg. Aan de hand van foto’s heeft eiser laten zien dat volgens hem niet zonder meer duidelijk is dat er een openbare parkeerplek verloren gaat door de aanleg van de uitweg. De parkeerruimte ter hoogte van zijn woning is zo ruim, dat daar ook na de realisatie van een uitweg nog steeds drie auto’s kunnen staan. Verweerder had de omgevingsvergunning dan ook niet mogen weigeren.
8. Verweerder heeft de vergunning geweigerd vanwege het belang van de bruikbaarheid van de weg. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat deze weigeringsgrond zich voordoet, omdat er een openbare parkeerplek verdwijnt en er in de wijk van eiser een hoge parkeerdruk is. Gelet op het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeerdruk, zoals is opgenomen in de Parkeernota Hilversum 2017, is er sprake van een hoge parkeerdruk als die op enig moment hoger ligt dan 80%. In de besluitvorming wordt door verweerder verwezen naar de Vliegende Brigade (Vlibri).
9. Het betoog van eiser slaagt. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat er sprake is van verminderde bruikbaarheid van de weg als de vergunning zou worden verleend. Verweerder verwijst in zijn besluitvorming naar een advies van de Vlibri, maar heeft dat advies niet overgelegd. Hierdoor is niet duidelijk wat er door de Vlibri is onderzocht en hoe dit is onderzocht. Eiser heeft op de zitting aan de hand van foto’s gemotiveerd betwist dat er een openbare parkeerplek verdwijnt. De enkele verwijzing naar het advies van de Vlibri is in deze zaak in dat licht daarom onvoldoende. Daarbij komt dat het parkeerdrukonderzoek van verweerder slechts uit één tabel bestaat, waar eiser vraagtekens bij stelt. In het licht van wat eiser aanvoert, is de enkele verwijzing naar het advies van de Vlibri en de tabel onvoldoende om het bestreden besluit te dragen. Het had op de weg van verweerder gelegen om met een inzichtelijk onderbouwd advies te komen of om die onderbouwing in het bestreden besluit op te nemen. De beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie
10. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent, dat echter in beginsel te herstellen is. Verweerder heeft hierover op de zitting aangegeven dat de omgevingsvergunning alsnog (ook) zou worden geweigerd in het belang van de handhaving van het geldende bestemmingsplan, omdat verweerder niet bereid is mee te werken aan het afwijken daarvan.
11. In dit kader moet worden opgemerkt dat verweerder deze weigeringsgrond (handhaving van het geldende bestemmingsplan) niet ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Partijen hebben over deze weigeringsgrond wel standpunten ingenomen en deze standpunten zijn op de zitting nader besproken. De rechtbank ziet om die reden, met het oog op een definitieve beslechting van het geschil, aanleiding om dit punt inhoudelijk te behandelen. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder deze weigeringsgrond na vernietiging van het bestreden besluit alsnog aan het besluit ten grondslag zou kunnen leggen, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit wordt in het vervolg van deze uitspraak besproken.
Bestemmingsplan
12. Op de voortuin van eiser rust de bestemming ‘Tuin’. Op grond van artikel 12.3 van de planregels van het bestemmingsplan Kamerlingh Onnesweg is het gebruik van de gronden ten dienste van het opstellen van auto’s binnen die bestemming niet toegestaan.
13. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het bestemmingsplan en de bestemming ‘Tuin’ leidend is. Het beleid is er, gelet op de ruimtelijke uitstraling, op gericht om parkeren in voortuinen niet toe te staan. Verweerder is daarom niet bereid om planologisch af te wijken ten behoeve van het verlenen van de omgevingsvergunning voor de uitweg. Eiser heeft erop gewezen dat veel andere woningen in zijn straat wel een uitweg hebben. Verweerder heeft daarover toegelicht dat het daar om vergunningsvrije gevallen uit het verleden gaat en dat die geen reden geven om voor nieuwe gevallen van het bestemmingsplan af te wijken.
14. De keuze om al dan niet af te wijken van het bestemmingsplan is een bevoegdheid van verweerder, waarbij hij beleidsruimte heeft. In het verlengde hiervan heeft verweerder de beslissingsruimte om het belang van de handhaving van het geldende bestemmingsplan ten grondslag te leggen aan de weigering van een gevraagde omgevingsvergunning voor een uitweg. Verweerder heeft zijn keuze om niet te willen afwijken van het bestemmingsplan op de zitting toegelicht. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Verweerder kan deze weigeringsgrond dan ook in redelijkheid aan de weigering van de omgevingsvergunning ten grondslag leggen.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande mag verweerder, ook na vernietiging van het bestreden besluit, alsnog de gevraagde omgevingsvergunning voor de uitweg weigeren in het belang van handhaving van het geldende bestemmingsplan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om verweerder het motiveringsgebrek over de bruikbaarheid van de weg te laten herstellen. Deze (nieuwe) weigeringsgrond kan de weigering van de uitwegvergunning namelijk zelfstandig dragen. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De omgevingsvergunning voor de uitweg blijft dus geweigerd.
Proceskosten en griffierecht
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1).
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,-- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,--;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2020 door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.