6.5Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de weigering van de omgevingsvergunning door verweerder niet in strijd is met artikel 34 van het VWEU, waarvoor het in de APV opgenomen kader zou moeten wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat onvoldoende gemotiveerd en onderzocht is dat er sprake is van afname van bruikbaarheid van de weg. Aan de hand van foto’s heeft eiser laten zien dat volgens hem niet zonder meer duidelijk is dat er een openbare parkeerplek verloren gaat door de aanleg van de uitweg. De parkeerruimte ter hoogte van zijn woning is zo ruim, dat daar ook na de realisatie van een uitweg nog steeds drie auto’s kunnen staan. Verweerder had de omgevingsvergunning dan ook niet mogen weigeren.
8. Verweerder heeft de vergunning geweigerd vanwege het belang van de bruikbaarheid van de weg. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat deze weigeringsgrond zich voordoet, omdat er een openbare parkeerplek verdwijnt en er in de wijk van eiser een hoge parkeerdruk is. Gelet op het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeerdruk, zoals is opgenomen in de Parkeernota Hilversum 2017, is er sprake van een hoge parkeerdruk als die op enig moment hoger ligt dan 80%. In de besluitvorming wordt door verweerder verwezen naar de Vliegende Brigade (Vlibri).
9. Het betoog van eiser slaagt. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat er sprake is van verminderde bruikbaarheid van de weg als de vergunning zou worden verleend. Verweerder verwijst in zijn besluitvorming naar een advies van de Vlibri, maar heeft dat advies niet overgelegd. Hierdoor is niet duidelijk wat er door de Vlibri is onderzocht en hoe dit is onderzocht. Eiser heeft op de zitting aan de hand van foto’s gemotiveerd betwist dat er een openbare parkeerplek verdwijnt. De enkele verwijzing naar het advies van de Vlibri is in deze zaak in dat licht daarom onvoldoende. Daarbij komt dat het parkeerdrukonderzoek van verweerder slechts uit één tabel bestaat, waar eiser vraagtekens bij stelt. In het licht van wat eiser aanvoert, is de enkele verwijzing naar het advies van de Vlibri en de tabel onvoldoende om het bestreden besluit te dragen. Het had op de weg van verweerder gelegen om met een inzichtelijk onderbouwd advies te komen of om die onderbouwing in het bestreden besluit op te nemen. De beroepsgrond slaagt.
10. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent, dat echter in beginsel te herstellen is. Verweerder heeft hierover op de zitting aangegeven dat de omgevingsvergunning alsnog (ook) zou worden geweigerd in het belang van de handhaving van het geldende bestemmingsplan, omdat verweerder niet bereid is mee te werken aan het afwijken daarvan.
11. In dit kader moet worden opgemerkt dat verweerder deze weigeringsgrond (handhaving van het geldende bestemmingsplan) niet ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Partijen hebben over deze weigeringsgrond wel standpunten ingenomen en deze standpunten zijn op de zitting nader besproken. De rechtbank ziet om die reden, met het oog op een definitieve beslechting van het geschil, aanleiding om dit punt inhoudelijk te behandelen. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder deze weigeringsgrond na vernietiging van het bestreden besluit alsnog aan het besluit ten grondslag zou kunnen leggen, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit wordt in het vervolg van deze uitspraak besproken.
12. Op de voortuin van eiser rust de bestemming ‘Tuin’. Op grond van artikel 12.3 van de planregels van het bestemmingsplan Kamerlingh Onnesweg is het gebruik van de gronden ten dienste van het opstellen van auto’s binnen die bestemming niet toegestaan.
13. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het bestemmingsplan en de bestemming ‘Tuin’ leidend is. Het beleid is er, gelet op de ruimtelijke uitstraling, op gericht om parkeren in voortuinen niet toe te staan. Verweerder is daarom niet bereid om planologisch af te wijken ten behoeve van het verlenen van de omgevingsvergunning voor de uitweg. Eiser heeft erop gewezen dat veel andere woningen in zijn straat wel een uitweg hebben. Verweerder heeft daarover toegelicht dat het daar om vergunningsvrije gevallen uit het verleden gaat en dat die geen reden geven om voor nieuwe gevallen van het bestemmingsplan af te wijken.
14. De keuze om al dan niet af te wijken van het bestemmingsplan is een bevoegdheid van verweerder, waarbij hij beleidsruimte heeft. In het verlengde hiervan heeft verweerder de beslissingsruimte om het belang van de handhaving van het geldende bestemmingsplan ten grondslag te leggen aan de weigering van een gevraagde omgevingsvergunning voor een uitweg. Verweerder heeft zijn keuze om niet te willen afwijken van het bestemmingsplan op de zitting toegelicht. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Verweerder kan deze weigeringsgrond dan ook in redelijkheid aan de weigering van de omgevingsvergunning ten grondslag leggen.
13. Gelet op het voorgaande mag verweerder, ook na vernietiging van het bestreden besluit, alsnog de gevraagde omgevingsvergunning voor de uitweg weigeren in het belang van handhaving van het geldende bestemmingsplan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om verweerder het motiveringsgebrek over de bruikbaarheid van de weg te laten herstellen. Deze (nieuwe) weigeringsgrond kan de weigering van de uitwegvergunning namelijk zelfstandig dragen. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De omgevingsvergunning voor de uitweg blijft dus geweigerd.
Proceskosten en griffierecht
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1).
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,-- vergoedt.