In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2020 een tussenuitspraak gedaan in een huurgeschil tussen eiser en gedaagde. Eiser, eigenaar van de woning sinds 21 mei 2019, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege huurachterstand door gedaagde, die de woning sinds 20 maart 2010 huurt. De huurachterstand was ontstaan door niet-betaalde huurtermijnen en gedaagde had geen getuigen aangezegd om zijn verweer te onderbouwen. Tijdens de mondelinge behandeling erkende gedaagde dat hij geen huurbetalingen had gedaan voor de maanden oktober tot en met december 2019, maar voerde aan dat hij met de vorige verhuurder had afgesproken dat hij geen huurverhogingen hoefde te betalen zolang er achterstallig onderhoud was. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde geen bewijs had geleverd voor deze afspraak en dat de huurachterstand als bewezen kon worden vastgesteld. De kantonrechter gaf gedaagde een bewijsopdracht om aan te tonen dat hij de huurtermijnen had betaald en dat er een afspraak was gemaakt over de huurprijs. De beslissing over de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning werd aangehouden tot 1 juli 2020, rekening houdend met de coronamaatregelen die huisuitzettingen bemoeilijken. De kantonrechter benadrukte dat gedaagde de gelegenheid had om getuigen op te geven, maar dat hij hier niet op had gereageerd. De proceskosten werden voor gedaagde vastgesteld, maar ook deze beslissing werd aangehouden tot na 1 juli 2020.