Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Inleiding
- een brief van mr. Jager van 21 november 2019;
- brieven van mr. Peters van 25, 26 en 27 november 2019;
- een brief van mr. Moonen van 27 november 2019.
2.Beoordeling
de kaders
eerste klachtis dat de Commissie niet de juiste beslissingsmaatstaf gehanteerd heeft. De Commissie moest oordelen ‘als goede personen naar billijkheid’, en uit de uitspraak blijkt niet dat zij dat gedaan heeft. Maar dat hoeft ook niet. Rechters vermelden in hun uitspraken ook maar zelden dat zij de wet toepassen; dat wil niet zeggen dat ze dat niet doen. Wanneer de Commissie geen aanleiding zag om omwille van de billijkheid af te wijken van ‘de regelen des rechts’ (en die aanleiding zal er heel vaak niet zijn, omdat ook de wetgever streeft naar billijke resultaten), dan had zij misschien ook geen reden om dat expliciet te vermelden. Volgens Senior Service kan uit de beslissing niet worden afgeleid dat de Commissie het resultaat van de regelen des rechts heeft getoetst aan de billijkheid, maar zoiets mag niet worden omgedraaid: daaruit volgt niet dat de Commissie dat niet gedaan heeft. Afgezien van de hierna te bespreken argumenten heeft Senior Service onvoldoende onderbouwd dat de uitkomst van het bindend advies niet billijk is. Deze klacht wordt dus verworpen.
tweede klachtis dat de Commissie essentiële stellingen genegeerd heeft. Dat gaat over het volgende. In de Verplichtstelling staat een lijst van werkgevers voor wie deelneming in de pensioenregeling van PFZW verplicht is. De eerste categorie (sub a) is ‘werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg’. Volgens Senior Service heeft zij gesteld dat zij zich niet primair bezighoudt met de activiteiten onder (a) en dat deze activiteiten niet tot haar kernactiviteiten behoren, zodat zij niet op die grond verplicht kan worden tot aansluiting. Volgens Senior Service heeft de Commissie die stelling niet in de beoordeling betrokken, terwijl het een essentiële stelling is, die tot een ander resultaat had moeten leiden.
derde klachtover de totstandkoming betreft het onderscheid tussen onderdeel a (werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg) en onderdeel g (werkgevers in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening, WMD) in de verplichtstelling. Volgens Senior Service waren zij en PFZW het eens over de uitleg van dit onderscheid. PFZW heeft dat in een brief aan de Commissie van 25 april 2018 zo geformuleerd:
vierde klachthoudt in dat de Commissie vaststaande feiten heeft veronachtzaamd. In de procedure bij de Commissie heeft PFZW opgemerkt dat Senior Service bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven als welzijnsorganisatie, en dat is in de beslissing niet terug te vinden. Maar daarmee is dat nog geen fout. In vrijwel iedere rechterlijke procedure worden meer feitelijke gegevens aangevoerd dan in de uitspraak genoemd worden. Dat zal bij een Commissie van Beroep niet anders zijn. Senior Service heeft niet uitgelegd waarom dat in dit geval zou moeten leiden tot vernietiging van de beslissing. Daarom wordt ook deze klacht verworpen.