ECLI:NL:RBMNE:2020:1206
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Voorlopige machtiging in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 11 december 2019 en betrof een betrokkene die geboren is in 1998 en momenteel verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder een geneeskundige verklaring en een behandelingsplan.
Eerder, op 20 december 2019, had de rechtbank al een voorlopige machtiging verleend voor de duur van drie maanden, maar het verzoek was voor het overige aangehouden omdat de ECT-behandelingen nog niet waren afgerond. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2020 is het aangehouden gedeelte van het verzoek behandeld. De advocaat van de betrokkene pleitte voor afwijzing van het verzoek, terwijl de psychiater concludeerde dat toewijzing van het verzoek noodzakelijk was, gezien de aanhoudende doodswens van de betrokkene.
De rechtbank heeft na het horen van de betrokkenen en het bestuderen van de overgelegde stukken geoordeeld dat de betrokkene gestoord is in haar geestvermogens, met een stemmingsstoornis en een depressieve periode. De rechtbank concludeert dat het gevaar dat de betrokkene zich van het leven zal beroven niet kan worden afgewend zonder opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Daarom heeft de rechtbank besloten om de voorlopige machtiging te verlengen voor de resterende duur van drie maanden, met ingang van 12 maart 2020 tot en met 12 juni 2020. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.