Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. J.R. Bügel,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. J.M. van Raaijen.
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie
- de akte uitlating producties van [gedaagde] .
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
“de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van twaalf maanden, zonder dat hiervoor enige opzeggingshandeling is vereist, zal eindigen op 2-4-2014, einde werktijd.”Verder is opgenomen dat
“het de intentie van werkgever en werknemer is, om nadien de samenwerking te continueren”.Nu partijen over dit laatste geen uitdrukkelijke afspraken hebben gemaakt, is de arbeidsovereenkomst ingaande 2 april 2014 stilzwijgend, op dezelfde voorwaarden, verlengd tot 2 april 2015, einde werktijd. Deze ingaande 2 april 2014 “verlengde” arbeidsovereenkomst is juridisch gezien een nieuwe arbeidsovereenkomst. Het gaat immers om een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, na het eindigen, oftewel het van rechtswege aflopen, van de eerste arbeidsovereenkomst. Hetzelfde geldt voor de ingaande 2 april 2015 “verlengde” (derde) arbeidsovereenkomst na het eindigen van de (tweede) arbeidsovereenkomst. De kantonrechter acht voor dit oordeel van belang dat de wetgever bij de aanscherping van de eisen voor de geldigheid van een concurrentiebeding in het geval van een tijdelijke arbeidsovereenkomst de bescherming van de belangen van de werknemer met een arbeids-overeenkomst voor bepaalde tijd voorop heeft gestaan. In het geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een concurrentiebeding loopt de werknemer immers het risico dat hij na het eindigen daarvan geen werk meer heeft en dat hij ook niet elders in zijn vakgebied aan het werk kan. Door eisen te stellen aan de geldigheid van een concurrentiebeding in geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, heeft de wetgever deze gevolgen voor de werknemer willen beperken. Naar het oordeel van de kantonrechter is er in het licht hiervan geen reden om artikel XXIIc van het Overgangs-recht ruim uit te leggen door onder arbeidsovereenkomsten die zijn tot stand gekomen vóór de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 7:653 BW mede te begrijpen de “voortgezette” of “verlengde” arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die is “voortgezet” c.q. “verlengd” na de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 7:653 BW.
“Cao voor de Groothandel in Aardappelen, Groente en Fruit”vanaf de voortzetting van de arbeidsovereenkomst in april 2015, zijnde de tweede verlenging, de arbeidsovereenkomst is voortgezet voor onbepaalde tijd. In geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt geen motiveringsvereiste zodat, nu het concurrentiebeding en relatiebeding schriftelijk zijn overeengekomen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst, die bedingen van toepassing zijn, aldus [eiseres] . [eiseres] heeft verwezen naar de volgens haar op 2 april 2015 geldende Cao waarin is bepaald dat op de dag nadat de keten van maximaal 3 opeenvolgende arbeidsovereenkomsten langer heeft geduurd dan 24 maanden, er een overeenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. [gedaagde] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en heeft betwist dat sinds april 2015 sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
“Cao voor de Groothandel in Groenten en Fruit”. Deze Cao werd, zo heeft de kantonrechter uit door [eiseres] in het geding gebrachte stukken, tot omstreeks 2010 aangeduid als de Cao voor de Groothandel in Aardappelen, Groente en Fruit. Om die reden valt aan te nemen dat in de arbeids-overeenkomst met [gedaagde] de Cao voor de Groothandel in Groente en Fruit is bedoeld. De kantonrechter ziet zich hierin bevestigd door de in de Cao voor Groente en Fruit opgenomen bijlage I waarin ook nog over de Cao voor de Groothandel in Aardappelen, Groente en Fruit wordt gesproken.
“Partijen verklaren hierbij een arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan waarbij van toepassing is de CAO voor de groothandel in aardappelen, groente en fruit.”Naar het oordeel van de kantonrechter betreft dit beding, een zogeheten dynamisch incorperatiebeding en moet deze zo worden uitgelegd dat steeds de geldende Cao van toepassing is. Dit beding ziet derhalve niet alleen op de bij het sluiten ervan geldende Cao, maar ook op opvolgende versies ervan. In beginsel betekent dit dat, indien na het sluiten van de arbeidsovereenkomst een andere Cao bij de werkgever gaat gelden, ervan uit gegaan kan worden dat het beding tevens op die Cao ziet (Hof Den Haag 31 maart 2006,
JAR 2006/136). Dat partijen niet de modelovereenkomst die als bijlage IV bij de Cao is gevoegd hebben gehanteerd, maakt dat oordeel niet anders nu partijen niet verplicht zijn dat model te hanteren. De enkele omstandigheid dat in de modelovereenkomst wordt aangegeven dat werknemer zich ook akkoord verklaard met toekomstige wijzigingen en aanvulling op de cao, brengt niet met zich, nu dat niet in de door partijen getekende arbeidsovereenkomst is opgenomen, dat in de arbeidsrelatie tussen partijen de bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst geldende Cao van toepassing blijft zolang het dienstverband duurt. Immers, in de hiervoor aangehaalde aanhef in de arbeidsovereenkomst, wordt enkel de Cao voor de groothandel in aardappelen, groente en fruit genoemd, zonder dat wordt aangegeven dat het om de op dat moment geldende Cao gaat. [gedaagde] kan dan ook niet worden gevolgd in het door hem op dit punt gevoerde verweer.
:”zie bij [bedrijfsnaam 1] kansen om de producten als uien, aardappelen, peen, overige
“Wij verhandelen alle producten die in de e-mail zijn opgesomd. Daarom zullen deze producten onderwerp van gesprek zijn geweest. U vraagt mij of wij handelen in deze producten. Ik kan u niet precies vertellen of wij in november 2017 in deze producten handelden maar vier traders verkopen deze producten, waaronder ook patat. Onze organisatie groeit snel. Ieder jaar komen er producten bij.”Verder heeft [B] tijdens het getuigenverhoor verklaard
: “U vraagt mij wat de inhoud van de functie was. De functie hield in het uitbouwen van export van zuivel. Bij onze organisatie beperkt de functie zich nooit tot een enkel product. Klanten willen vaak naast zuivel ook andere producten en als wij die aan kunnen bieden doen wij dat. Dat zou dan ook kunnen gaan om uien en aardappelen. Dit is tijdens de gesprekken met de heer [gedaagde] ongetwijfeld aan de orde gekomen. Onze export zuivel handelaren handelen daarnaast bijna allemaal ook in andere producten”Uit deze verklaring van [B] volgt dat [bedrijfsnaam 1] niet uitsluitend handelt in melk- en zuivelproducten, maar dat ook andere producten door haar worden aangeboden zoals aardappelen en uien, derhalve producten die ook [eiseres] aanbiedt. Verder volgt uit de verklaring van [B] dat de bij hun in dienst zijnde zuivelhandelaren daarnaast bijna allemaal ook in andere producten handelen. Dit logenstraft het verweer van [gedaagde] dat hij zich in zijn functie alleen bezighield met de handel in melk- en zuivelproducten. Verder heeft [gedaagde] tijdens het getuigenverhoor zelf verklaard :
“ [bedrijfsnaam 1] had het voornemen om ook in AGF-producten te gaan handelen. Ik ben specifiek gevraagd voor de zuivel. U houdt mij het e-mailbericht van 21 november 2017 aan [B] voor waarin ik meedeel dat ik voor [bedrijfsnaam 1] kansen zie om AGF-producten naast melkproducten op de markt te brengen. Het klopt dat dit is besproken. Dat was het voornemen van [bedrijfsnaam 1] . Tevens is besproken dat ik daar mogelijk iets in zou kunnen betekenen. In de periode dat ik bij [bedrijfsnaam 1] in dienst ben geweest zou het kunnen dat ik relaties van [eiseres] heb benaderd, maar uitsluitend voor de zuivel.”[gedaagde] wist derhalve dat hij bij een bedrijf in dienst trad die handelde althans voornemens was om te gaan handelen in aardappelen, groente en fruit. Daarnaast is door [gedaagde] niet betwist dat hij werkzaam is geweest voor [bedrijfsnaam 3] b.v. met als handelsnaam [handelsnaam] , hetgeen een naast [bedrijfsnaam 1] opererende organisatie is die ook hetzelfde vestigingsadres heeft als [bedrijfsnaam 1] . Deze onderneming, zo heeft [gedaagde] zelf verklaard, handelde tot 2018 in melkpoeder, maar sinds 26 januari 2018, dus kort na de indiensttreding van [gedaagde] bij [bedrijfsnaam 1] , staat deze onderneming in de openbare registers van de Kamer van Koophandel ook geregistreerd als groothandel in AGF-producten. Aan het door [gedaagde] gevoerde verweer dat voor hem het e-mailadres (
[.] @ [..] .nl) is aangemaakt enkel voor de handel in melkpoeder en dat hij zich met de AGF producten niet bezig hield, kan geen geloof worden gehecht, nog daargelaten dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, van belang is of [gedaagde] is gaan werken bij een gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan of binnen de branche van [eiseres] bedrijf. En dat is, zo volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, het geval. [eiseres] heeft bij conclusie van dupliek in reconventie nog een e-mail van [gedaagde] d.d. 4 januari 2018 in het geding gebracht waarin [gedaagde] namens [handelsnaam] uien aanbiedt aan een klant van [eiseres] . [gedaagde] heeft de inhoud van deze e-mail niet betwist en deze bevestigt eens te meer dat [gedaagde] niet alleen in melk- en zuivelproducten handelt, maar ook in AGF-producten. De kantonrechter acht verder voor haar oordeel nog van betekenis dat tijdens de comparitie van partijen door [gedaagde] is verklaard dat hij sinds begin 2019 weer in dienst is van [bedrijfsnaam 1] en dat hij zowel in zuivelproducten als in AGF producten handelt. Ook hieruit blijkt dat [bedrijfsnaam 1] een onderneming is die op dezelfde markt opereert als [eiseres] . De slotsom van het voorgaande is dan ook dat [gedaagde] door werkzaam te zijn voor [bedrijfsnaam 1] en daarnaast ook voor [handelsnaam] , het voor hem geldende concurrentiebeding heeft overtreden.
Ik heb van [eiseres] een lijst met relaties ontvangen van 5A4’tjes vol. Die lijst heb ik aan [bedrijfsnaam 1] laten zien.”Volgens [gedaagde] heeft hij de lijst alleen aan [bedrijfsnaam 1] laten zien om voor [bedrijfsnaam 1] te illustereren dat zijn voormalige werkgever “een lijst met vertrouwelijke klanten” had opgesteld, maar dat dat niet inhoudt dat hij [bedrijfsnaam 1] de gelegenheid heeft gegeven van de inhoud kennis te nemen, met andere woorden dat hij geen namen van op de lijst voorkomende relaties met [bedrijfsnaam 1] heeft gedeeld. Dit laatste kan echter niet uit de hiervoor aangehaalde getuigenverklaring worden afgeleid. Het heeft er naar het oordeel van de kantonrechter de schijn van dat [gedaagde] met deze uitleg nu achteraf tracht het schenden van het geheimhoudingsbeding te bagatalliseren. [gedaagde] heeft weliswaar gewezen op de verklaring van [B] die aangeeft geen lijst met relaties te hebben gezien of ontvangen, maar dat wil niet zeggen dat hij de inhoud van de lijst niet met anderen medewerkers van [bedrijfsnaam 1] dan [B] heeft gedeeld. Met de verklaring dat hij de vertrouwelijke lijst van klanten heeft laten zien aan [bedrijfsnaam 1] , heeft [gedaagde] dan ook niet de geheimhouding betracht die volgens het geheimhoudingsbeding voor hem gold. De slotsom is dan ook dat [gedaagde] aldus het geheimhoudingsbeding heeft geschonden.