ECLI:NL:RBMNE:2020:1187

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1538
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar en verklaring van niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft eiser op 11 april 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar door verweerder. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 17 februari 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser had op 20 december 2018 uitsluitsel gevraagd over een externe overplaatsing van zijn functie en verweerder een termijn gesteld tot 15 januari 2019 om te reageren. Eiser heeft op 21 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen de overplaatsing, maar verweerder heeft niet tijdig beslist op dit bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.

De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt dat er geen besluit tot overplaatsing is genomen, waardoor het bezwaar van eiser tegen de overplaatsing niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder geen dwangsommen aan eiser verschuldigd is, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 174,- dient te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.J. van de Pas).

Procesverloop

Op 11 april 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 20 december 2018 heeft eiser uitsluitsel gevraagd aan verweerder over een ‘externe overplaatsing’ van zijn functie, waarbij hij verweerder een termijn heeft gesteld om te reageren tot 15 januari 2019. Eiser geeft hierbij aan dat hij het uitblijven van uitsluitsel aanmerkt als bevestiging van zijn overplaatsing.
Op 21 januari 2019 heeft eiser op grond van artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar gemaakt tegen de overplaatsing dan wel tegen de met een besluit gelijk te stellen andere handeling van verweerder.
2. Anders dan verweerder merkt de rechtbank de brief van eiser van 21 januari 2019 aan als bezwaarschrift. Tussen partijen niet in geschil is dat verweerder niet heeft beslist op het bezwaar van eiser en dat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar reeds is verstreken.
3. Nu verweerder nog geen besluit heeft genomen op het bezwaar, is het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond.
4. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5. Eiser heeft in zijn brief van 20 december 2018 aangegeven dat hij het uitblijven van uitsluitsel aanmerkt als bevestiging van zijn overplaatsing. De rechtbank stelt echter vast dat van een besluit tot overplaatsing geen sprake is, waardoor reeds gelet hierop het bezwaar van eiser tegen de overplaatsing (kennelijk) niet-ontvankelijk is.
6. Voor zover eiser stelt dat uit de door hem bij zijn brief van 13 november 2019 overgelegde stukken uit de personeelsadministratie (SAP) blijkt dat sprake is van een besluit tot overplaatsing dan wel sprake is van een met een besluit gelijk te stellen andere handeling in de zin van artikel 8:2, eerste lid, onder a, van de Awb, waartegen bezwaar open staat, volgt de rechtbank eiser hierin niet. In de uitspraak van 4 april 2013 [1] , in een eerdere zaak van eiser, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overwogen dat SAP als ondersteunend administratief systeem volgend is aan de organisatie en niet leidend. Aan de administratie in SAP kunnen geen rechtspositionele gevolgen worden ontleend, aldus de CRvB. Gelet hierop blijkt uit de door eiser overgelegde stukken uit SAP evenmin dat sprake is van een besluit tot overplaatsing dan sprake is van een met een besluit gelijk te stellen andere handeling waartegen bezwaar open staat.
7. Gelet op hetgeen is overwogen in 3. is het beroep gegrond. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld en de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken op het moment dat eiser beroep instelde. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder geen dwangsommen aan eiser is verschuldigd omdat het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, als bedoeld in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • wijst het verzoek om vaststelling van dwangsommen af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6178, te vinden op www.rechtspraak.nl