In deze zaak heeft eiser op 11 april 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar door verweerder. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 17 februari 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser had op 20 december 2018 uitsluitsel gevraagd over een externe overplaatsing van zijn functie en verweerder een termijn gesteld tot 15 januari 2019 om te reageren. Eiser heeft op 21 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen de overplaatsing, maar verweerder heeft niet tijdig beslist op dit bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt dat er geen besluit tot overplaatsing is genomen, waardoor het bezwaar van eiser tegen de overplaatsing niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder geen dwangsommen aan eiser verschuldigd is, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 174,- dient te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.