ECLI:NL:RBMNE:2020:1124

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
497495 / HA RK 20-39
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard in strafzaak

Op 27 maart 2020 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, een wrakingsverzoek behandeld van de heer [verzoeker], vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.A.P.F. Hoens. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters A.J.P. Schotman, E.H.M. Druijf en C.S.K. Fung Fen Chung, die betrokken waren bij de strafzaken tegen verzoeker. Verzoeker stelde dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden omdat zijn verzoek om nader onderzoek naar sms- en WhatsApp-berichten van de aangeefster niet was ingewilligd. Hij vreesde dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij hem bevraagd hadden op basis van een onvolledig dossier en zijn onderzoekswens niet serieus hadden genomen.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat de mogelijkheid biedt om rechters te wraken op basis van vermoedens van partijdigheid. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat het wrakingsverzoek voortkwam uit een onwelgevallige beslissing en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechters om het verzoek om nader onderzoek af te wijzen een procesbeslissing was, waartegen geen wrakingsgrond kon worden ingeroepen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procedures van verzoeker met de parketnummers 16/271712-19 en 21-000335-17 dienen voortgezet te worden in de stand waarin zij zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 497495 / HA RK 20-39
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 27 maart 2020
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
de heer
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken op 18 februari 2020 met daarin het wrakingsverzoek van verzoeker
- de schriftelijke toelichting van verzoeker op zijn wrakingsverzoek van 26 februari 2020
- de reactie van de rechters op het wrakingsverzoek van 26 februari 2020.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 6 maart 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is mr. Hoens namens verzoeker verschenen. De gewraakte rechters zijn met bericht niet verschenen.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat op 20 maart 2020 uitspraak zou worden gedaan. Vanwege de gevolgen dan de uitbraak van het coronavirus heeft de uitspraak niet eerder dan vandaag plaats kunnen vinden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij de afdeling strafrecht van deze rechtbank, locatie Utrecht, zijn tegen verzoeker twee zaken aanhangig onder parketnummers 16/271712-19 en 21-000335-17. Het gaat om verdenking van stalking (art. 285b lid 1 Sr) en een vordering tot tenuitvoerlegging van een aan verzoeker eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Verzoeker is in die zaken verdachte respectievelijk veroordeelde.
2.2.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. A.J.P. Schotman, E.H.M. Druijf en C.S.K. Fung Fen Chung als behandelend rechters (hierna: de rechters), van bovengenoemde zaken.
2.3.
Verzoeker onderbouwt zijn wrakingsverzoek als volgt. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft verzoeker een onderzoekswens ingediend, maar die is naar zijn mening niet uitgevoerd. De onderzoekswens ziet op het voor zijn dossier beschikbaar krijgen van sms- en WhatsApp-berichten die de aangeefster in een bepaalde periode naar verzoeker heeft gestuurd. Met deze informatie hoopt verzoeker zijn onschuld met betrekking tot het ten laste gelegde misdrijf aan te tonen, althans de strafmaat te beïnvloeden. Zonder deze berichten is sprake van een eenzijdig dossier. Aan het begin van de mondelinge behandeling op 18 februari 2020 heeft de advocaat van verzoeker opnieuw de onderzoekswens en het belang daarvan voor verzoeker onder de aandacht van de rechters gebracht. Zonder op dat verzoek een beslissing te nemen hebben de rechters verzoeker bevraagd op basis van het bij hen bekende dossier en dus zonder deze bewuste berichten. Het is voor verzoeker onbegrijpelijk dat de rechters dat deden terwijl verzoeker om uitstel van de mondelinge behandeling heeft gevraagd nu volgens hem het dossier zonder die berichten niet compleet is. Volgens verzoeker was hierdoor geen sprake van een eerlijk proces. Na het stellen van de vragen aan verzoeker hebben de rechters afwijzend beslist op zijn verzoek om de ontbrekende berichten aan het dossier toe te voegen. Toen was het voor verzoeker duidelijk dat de rechters niet goed en volledig zouden kunnen beslissen in zijn zaak. Het was voor verzoeker evident dat deze informatie van belang was voor een goede verdediging.
Uit de beslissing van de rechters op de opnieuw voorgelegde onderzoekswens leidt verzoeker af dat al bij voorbaat vast stond dat hij op basis van het voorliggende dossier veroordeeld zou gaan worden. Daarom stelt verzoeker zich op het standpunt dat zijn vrees van vooringenomenheid van de rechters objectief gerechtvaardigd is. Dat blijkt met name uit de voorgeschiedenis en de motivering die is gegeven voor de afwijzing van het verzoek – namelijk een korte en bondige juridische formulering die voor verzoeker niet te begrijpen is – en uit de omstandigheden waaronder die beslissing genomen is. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling voert verzoeker nog twee gronden aan waaruit volgens hem eveneens de objectieve vooringenomenheid van de rechters blijkt. Ten eerste een opmerking van de voorzitter aan het begin van de mondelinge behandeling waaruit bleek dat de rechters er vanuit gingen dat het dossier compleet genoeg was voor het nemen van de beslissingen als bedoeld in artikel 348-350 Sv, en ten tweede het feit dat de rechters verzoeker hebben bevraagd op basis van een onvolledig dossier.
2.4.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij dat de wraking kennelijk is ingegeven door een verzoeker onwelgevallige tussenbeslissing. Volgens de rechters is sprake van een processuele beslissing binnen een strafproces en dat daarom geen sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Uit het wrakingsverzoek en de ter zitting gegeven toelichting door de advocaat van verzoeker leidt de wrakingskamer af dat het wrakingsverzoek is gericht zowel tegen de beslissing van de rechters om het verzoek om de nadere onderzoekswens uit te laten voeren af te wijzen, als tegen de omstandigheid dat deze beslissing met weinig woorden is onderbouwd en welke beslissing verzoeker bovendien onbegrijpelijk vindt vanwege de beknopte en juridische motivering daarvan. De ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek nieuw aangevoerde gronden worden buiten beschouwing gelaten. De wet schrijft voor dat alle wrakingsgronden tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere gronden waren hem echter al vóór indiening van het wrakingsverzoek bekend. Deze later aangevoerde gronden zijn daarom te laat ingediend en worden niet in de beoordeling betrokken.
3.4.
De door de rechters genomen beslissing op de onderzoekswens is blijkens het proces-verbaal als volgt gemotiveerd:
‘het verzoek van de raadsman tot nader onderzoek wijst de rechtbank af. De door de raadsman gedane onderzoekswens is gelet op het thans voorliggende dossier en de door de rechtbank te beantwoorden vragen, als bedoeld in artikel 348-350 van het Wetboek van Strafvordering, onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd.’
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechters om het verzoek van de verdediging om de nadere onderzoekswens af te wijzen moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad komt de wrakingskamer over de juistheid van zo’n procesbeslissing geen oordeel toe. Wanneer een wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van een procesbeslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de rechters onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De Hoge Raad heeft wel één uitzondering geformuleerd. Als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven, zou daarin een grond voor wraking kunnen liggen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daar geen sprake van. Uit het hiervoor weergegeven toetsingskader volgt juist dat de klacht van verzoeker ten aanzien van de door de rechters gegeven motivering geen grond voor wraking op kan leveren. De in de motivering gebezigde bewoordingen doen dat evenmin.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond,
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechters, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter en de president van deze rechtbank,
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoeker met parketnummers 16/271712-19 en 21-000335-17 dienen te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, en mr. D.J. van Maanen en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2020.
de griffier de voorzitter
is buiten staat
deze beslissing
te tekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.