ECLI:NL:RBMNE:2020:1099
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in strafzaak ontucht met minderjarige stiefkind
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1964, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van ontucht met een minderjarig stiefkind, waarbij de verdachte primair ten laste werd gelegd dat hij in de periode van 30 november 2017 tot en met 1 december 2017 in Lelystad ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind. Subsidiair werd hem verweten dat hij met het minderjarige kind, dat de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Tijdens de zitting op 10 maart 2020 heeft de officier van justitie, mr. M. Kamper, gevorderd om de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, omdat de verdachte niet de stiefvader van het minderjarige kind is. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. L. Noordanus, heeft eveneens vrijspraak bepleit en betoogd dat de verklaringen van het minderjarige kind onbetrouwbaar zijn, wat leidt tot onvoldoende wettig bewijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet getrouwd is geweest met de moeder van het minderjarige kind, waardoor het minderjarige kind niet als stiefkind kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verklaringen van het minderjarige kind niet als onbetrouwbaar kunnen worden aangemerkt, maar dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.