ECLI:NL:RBMNE:2020:1099

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
16/659798-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak ontucht met minderjarige stiefkind

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1964, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van ontucht met een minderjarig stiefkind, waarbij de verdachte primair ten laste werd gelegd dat hij in de periode van 30 november 2017 tot en met 1 december 2017 in Lelystad ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind. Subsidiair werd hem verweten dat hij met het minderjarige kind, dat de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

Tijdens de zitting op 10 maart 2020 heeft de officier van justitie, mr. M. Kamper, gevorderd om de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, omdat de verdachte niet de stiefvader van het minderjarige kind is. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. L. Noordanus, heeft eveneens vrijspraak bepleit en betoogd dat de verklaringen van het minderjarige kind onbetrouwbaar zijn, wat leidt tot onvoldoende wettig bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet getrouwd is geweest met de moeder van het minderjarige kind, waardoor het minderjarige kind niet als stiefkind kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verklaringen van het minderjarige kind niet als onbetrouwbaar kunnen worden aangemerkt, maar dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659798-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Noordanus, advocaat te Lelystad, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair
in de periode van 30 november 2017 tot en met 1 december 2017 in Lelystad ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [minderjarige] ;
subsidiair
in de periode van 30 november 2017 tot en met 1 december 2017 in Lelystad met [minderjarige] , die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontucht heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, omdat verdachte niet de stiefvader is van [minderjarige] .
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft met betrekking tot het primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte niet de stiefvader is van [minderjarige] . Voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaringen van [minderjarige] ter zijde geschoven dienen te worden omdat de verklaringen onbetrouwbaar zijn, hetgeen leidt tot het ontbreken van voldoende wettig bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er sprake is van onvoldoende steunbewijs. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van een ontuchtige handeling en dat het vereiste opzet op een ontuchtige handeling ontbreekt. Een en ander dient eveneens te leiden tot vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[minderjarige] stiefkind van verdachte?
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte niet getrouwd is (geweest) met de moeder van [minderjarige] , waardoor [minderjarige] niet kan worden aangemerkt als het stiefkind van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
Betrouwbaarheid verklaringen [minderjarige]
Zowel in de verklaringen van [minderjarige] zelf als in de rest van het dossier ziet de rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om de verklaringen van [minderjarige] als onbetrouwbaar aan te merken en om die reden deze verklaringen niet te bezigen voor het bewijs.
Voldoende wettig bewijs?
Zoals vaak het geval is bij zedendelicten komen de verklaringen van verdachte en degene namens wie aangifte is gedaan ( [minderjarige] ) niet overeen. De rechtbank stelt in dit kader vast dat verdachte zowel tijdens zijn verhoor bij de politie als op de terechtzitting de tenlastegelegde handelingen, waarover [minderjarige] heeft verklaard, heeft ontkend en daarbij consistent is geweest in zijn uitleg.
De rechtbank is van oordeel dat de belastende verklaringen van [minderjarige] over de tenlastegelegde handelingen onvoldoende ondersteund worden door ander (steun)bewijs om te kunnen vaststellen dat verdachte die handelingen zou hebben verricht. Weliswaar bevinden zich in het procesdossier nog enkele andere verklaringen die belastend zijn voor verdachte, maar de rechtbank heeft geconstateerd dat al deze verklaringen zijn te herleiden tot één bron, te weten [minderjarige] . De rechtbank is daarom van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat verdachte van het subsidiair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en J.S. de Weijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Jole-Harmsen griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2017 tot en met 1 december 2017 te Lelystad ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [minderjarige] , geboren op [2004] , bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, met zijn hand en/of vinger(s) de (met kleding bedekte) venusheuvel en/of schaamstreek van die [minderjarige] heeft betast/aangeraakt;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2017 tot en met 1 december 2017 te Lelystad, met [minderjarige] , geboren op [2004] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) betasten/aanraken van de (met kleding bedekte) venusheuvel en/of schaamstreek van die [minderjarige] .