In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich gedurende een periode van meer dan anderhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan het bezit en de verspreiding van een groot aantal kinderpornografische afbeeldingen. De verdachte, geboren in 1974 en woonachtig in Almere, werd beschuldigd van het verspreiden, aanbieden, openlijk tentoonstellen, vervaardigen, invoeren, uitvoeren, verwerven en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal tussen 1 januari 2016 en 31 oktober 2017. Tijdens de terechtzitting op 10 maart 2020 heeft de verdachte het ten laste gelegde feit bekend en is er geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en proces-verbaal van de beoordeling van beeldmateriaal, in overweging genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte in haar oordeel meegenomen. De verdachte heeft verklaard dat hij zelf als minderjarige seksueel is misbruikt, wat heeft bijgedragen aan zijn gedrag. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de behandeling die de verdachte ondergaat en zijn openheid van zaken tijdens het proces.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die meer dan vier maanden was overschreden.