ECLI:NL:RBMNE:2020:1079

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
16/239464-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en diefstal, taakstraf voor opzetheling na gebruik van bankpas

Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van verkrachting en diefstal. De rechtbank sprak de man vrij van de aanklacht van verkrachting, omdat de verklaringen van de vrouw en de man tegenstrijdig waren en er onvoldoende bewijs was om de beschuldiging te ondersteunen. De vrouw had verklaard dat de seksuele handelingen aanvankelijk vrijwillig waren, maar later tegen haar wil plaatsvonden. De rechtbank kon echter niet vaststellen wat er precies was gebeurd en oordeelde dat de inconsistenties in de verklaringen van de vrouw niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Daarnaast werd de man ook beschuldigd van diefstal van verschillende goederen uit de woning van de vrouw. De rechtbank oordeelde dat het feit dat de man in de woning was geweest en dat er spullen waren verdwenen, niet voldoende bewijs opleverde om te concluderen dat hij deze had gestolen. De rechtbank sprak de man ook vrij van deze aanklacht.

Wel werd de man schuldig bevonden aan opzetheling, omdat hij de bankpas en pincode van de vrouw had gebruikt voor criminele doeleinden. Hij had bekend dat hij geld had gepind met de pinpas van de vrouw, wetende dat dit geld afkomstig was van misdrijven. De rechtbank legde hem een taakstraf van 80 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als hij deze taakstraf niet naar behoren zou uitvoeren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/239464-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 januari 2020 en 10 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. B.K. Hummen, advocaat te Baarn, alsmede de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 10 maart 2020 nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1: op 4 oktober 2019 in Soest [benadeelde 1] heeft verkracht;
onder 2: op 4 oktober 2019 in Soest goederen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] uit hun woning heeft weggenomen en daarbij gebruik heeft gemaakt van geweld en/of bedreiging met geweld;
onder 3 primair: in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 2 oktober 2019 in Haarlem samen met een of meer anderen, geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij wist of moest vermoeden dat de geldbedragen van een misdrijf afkomstig waren;
onder 3 subsidiair: in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 2 oktober 2019 in Haarlem samen met een of meer anderen, geldbedragen heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gaat de officier van justitie uit van de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris van 3 februari 2020, die wordt ondersteund door het blauwe oog van aangeefster, het letsel in de schaamstreek en de verklaring van de buren van aangeefster. Op grond van deze bewijsmiddelen kan worden aangenomen dat verdachte en aangeefster vrijwillig seks hadden, dat aangeefster het op een gegeven moment niet meer wilde en dat verdachte toch door is gegaan. Verdachte is daarmee voorbijgegaan aan de signalen van verzet dan wel weerstand van aangeefster. Dit handelen van verdachte kwalificeert als verkrachting.
Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde neemt de officier van justitie eerdergenoemde verklaring van aangeefster als uitgangspunt. De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte aangeefster heeft vastgebonden en daarna diverse goederen heeft gestolen uit de woning.
Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde acht de officier van justitie opzetheling bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij geldbedragen heeft gepind met de pinpas van aangeefster en dat hij op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die geldbedragen van strafbare feiten afkomstig waren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Doordat er fouten zijn gemaakt in het onderzoek en de wisselende verklaringen van aangeefster niet tot het bewijs toegelaten mogen worden, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij denkt dat aangeefster de verdwenen goederen zelf in de speeltuin vlakbij haar huis heeft neergelegd.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Op grond van de verklaringen van aangeefster en verdachte stelt de rechtbank vast dat op 4 oktober 2019 in de woning van aangeefster te Soest seksuele handelingen tussen hen beiden hebben plaatsgevonden. Over wat er precies is voorgevallen, lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte uiteen. Aangeefster heeft - uiteindelijk - verklaard dat een deel van de seks tegen haar wil heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft vanaf het begin stellig ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan verkrachting. De vraag waar deze zaak zich op toespitst, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat aangeefster tegen haar wil seksuele handelingen heeft ondergaan.
Gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte is voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde vereist dat de aangifte wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarnaast dient de rechtbank, op grond van de inhoud van die bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, de overtuiging te hebben dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft tegenover de politie vrij gedetailleerd en consistent verklaard over wijze waarop de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en wat zich daarvoor en daarna heeft afgespeeld.
Daartegenover staan de verklaringen van aangeefster. Deze verklaringen - zoals afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris - bevatten grote inconsistenties. Aanvankelijk heeft aangeefster tegenover de politie verklaard dat een man haar in de hal van haar woning overmeesterde, haar vastbond en haar vervolgens in haar slaapkamer heeft verkracht, terwijl er op dat moment nog een tweede man in de woning aanwezig was. Daarbij wekte ze de indruk dat ze de man die haar zou hebben verkracht, niet kende. In de loop van de tijd heeft aangeefster haar verklaring een aantal keer bijgesteld. Tijdens het laatste verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij uiteindelijk verklaard dat er slechts één man in haar woning is geweest, dat zij deze man kende en een afspraak met hem had, dat ze één keer seks met hem heeft gehad, dat de seks tussen hen aanvankelijk vrijwillig gebeurde, maar vanaf een zeker moment tegen haar wil plaatsvond.
Aangeefster heeft tegenover de politie en de rechter-commissaris dus sterk van elkaar afwijkende verklaringen afgelegd. Daar kunnen allerlei redenen voor zijn, bijvoorbeeld dat schuld- of schaamtegevoelens aangeefster ertoe hebben gebracht aldus te verklaren, maar het zou ook zo kunnen zijn dat een en ander niet is gegaan zoals aangeefster heeft geschetst. De officier van justitie heeft ter zitting uitgesproken aangeefster te geloven en zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris tot uitgangspunt kan worden genomen. Feit is echter dat de rechtbank zich gesteld ziet voor grote inconsistenties in de verklaringen van aangeefster en dat op basis van die uiteindelijke verklaring van aangeefster naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld wat zich precies tussen aangeefster en verdachte heeft afgespeeld.
Aangeefster heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de seks met verdachte vrijwillig begon, maar op een gegeven moment onvrijwillig werd. Op de vraag wat tegen haar wil is gebeurd en waaruit de door verdachte uitgeoefende dwang bestond, heeft aangeefster geen concreet antwoord kunnen geven. Volgens aangeefster werd verdachte op een gegeven moment agressief. Zij kon echter niet aangeven wat verdachte op dat moment dan precies deed. Dat aangeefster deze vragen niet kon beantwoorden, hoeft niet te betekenen dat het niet gegaan is zoals zij verklaart. De rechtbank kan echter op basis van deze verklaring en de rest van het dossier niet onomstotelijk vaststellen wat op seksueel vlak tegen de wil van aangeefster is gebeurd en waaruit de dwang van verdachte zou hebben bestaan.
De verklaring van de buren van aangeefster en het letsel van aangeefster en verdachte, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De buren van aangeefster hebben verklaard dat aangeefster kort na het gebeuren overstuur bij hen heeft aangeklopt met de mededeling dat ze was verkracht en beroofd. De buurman heeft tegenover de politie verklaard dat hem opviel dat aangeefster tegen hen had verteld dat ze de verkrachter kende, terwijl ze enkele ogenblikken later tegenover de politie de indruk wekte dat ze de persoon in kwestie niet kende. De buurvrouw heeft tegenover de politie verklaard dat zij inmiddels zoveel verschillende versies van het gebeuren van aangeefster heeft gehoord dat ze niet goed meer weet wat aangeefster direct na het voorval tegen haar heeft gezegd.
Het blauwe oog van aangeefster en het letsel in de schaamstreek brengen de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Die letsels passen, evenals de verwonding aan de vinger van verdachte, ook in de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster begon te schreeuwen en schelden toen verdachte aangaf dat hij wel seks met haar wilde maar geen relatie nadat zij hem de liefde had verklaard, dat aangeefster hem toen hij haar wilde sussen in zijn vinger heeft gebeten, waarop verdachte aangeefster een klap in het gezicht heeft gegeven. Hoewel de verklaringen van verdachte over hoe het is gegaan met het vastbinden vragen oproepen, kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen dat het gegaan is zoals aangeefster stelt.
Omdat de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen wat zich heeft afgespeeld tussen aangeefster en verdachte op 4 oktober 2019, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. Verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.
4.3.2
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Aangeefster heeft verklaard dat een aantal spullen (haar mobiele telefoon, twee tablets, een laptop, sieraden, horloges en een bankpas) was verdwenen, nadat verdachte in haar woning was geweest. De goederen zijn, met uitzondering van de mobiele telefoon van aangeefster, op 5 oktober 2019 in een speeltuin op 1200 meter afstand van de woning van aangeefster in een tas teruggevonden.
De teruggevonden goederen en tas zijn niet nader op sporen onderzocht. Dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest en dat de goederen volgens aangeefster na het vertrek van verdachte zijn verdwenen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat het verdachte is geweest die de goederen heeft weggenomen.
Met betrekking tot de ten laste gelegde geweldshandelingen merkt de rechtbank nog op dat aangeefster en verdachte beiden hebben verklaard dat verdachte aangeefster op een zeker moment heeft vastgebonden. Over de vraag op wiens initiatief en waarom dat gebeurde, lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte uiteen. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster vastgebonden wilde worden kennelijk omdat (zo begrijpt de rechtbank de verklaring van verdachte) ze dat opwindend vond. Aangeefster heeft verklaard dat ze na de seks door verdachte werd vastgebonden en dat ze niet weet waarom hij dat deed. Uit de verklaring van aangeefster maakt de rechtbank op dat aangeefster zich niet heeft verzet tegen het vastbinden. Hoewel de rechtbank bij het vastbinden van aangeefster door verdachte grote vraagtekens heeft, is ook dat (in combinatie met hetgeen hiervoor is weergegeven) naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen, dat het is gegaan zoals aangeefster heeft verklaard.
De rechtbank zal verdachte dan ook van feit 2 vrijspreken.
4.3.3
Bewijs ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Verdachte heeft het onder 3 tenlastegelegde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, van 31 december 2019, genummerd PL0900-2019297533-34, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende het overzicht van de van de Rabobank ontvangen gegevens, doorgenummerde pagina 267 e.v. van zaaksdossier 03Vlegel01 ZD1 deel 1-2 (aanvullend pv).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
3 primair:
op 1 oktober 2019 en 2 oktober 2019 te Haarlem, meerdere geldbedragen (te weten 250 euro en 220 euro en 30 euro), heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die geldbedragen wist dat het door misdrijf verkregen bedragen betroffen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Opzetheling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden dat:
- verdachte zich meldt bij de reclassering en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verdachte meewerkt aan diagnostiek en de eventueel daaruit voortvloeiende behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
- indien geïndiceerd door de toezichthouder en/of verdachte niet kan voorzien in zijn eigen woonruimte, verdachte verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering;
- verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt met aangeefster, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
- verdachte meewerkt aan het verkrijgen van passende dagbesteding en openheid van zaken geeft in zijn financiële situatie aan de toezichthouder.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat ten aanzien van feit 3, gelet op de oriëntatiepunten die daarvoor gelden en gelet op de ondergeschikte rol van verdachte, een taakstraf of geldboete op zijn plaats is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster, die hij via een dating app kende, tijdens hun eerste ontmoeting heeft bewogen tot de afgifte van haar bankpas en haar pincode. Verdachte heeft ook verklaard dat hij dat deed voor vrienden die zich bezighielden met criminele zaken. Verdachte heeft de pas van aangeefster aldus gebruikt voor criminele activiteiten. Slachtoffers zijn opgelicht en bewogen tot afgifte van geld door op Marktplaats producten aan te bieden, die de aanbieders niet van plan waren om te leveren. Verdachte heeft het geld dat de slachtoffers op de rekening van aangeefster hadden gestort, opgenomen met gebruik van haar pinpas. Door zijn handelen heeft verdachte eraan bijgedragen dat de slachtoffers financieel zijn benadeeld. Ook heeft hij daarmee schade toegebracht aan het vertrouwen dat in het economisch verkeer moet kunnen worden gesteld in de wijze waarop (onder meer via Marktplaats) producten worden verkocht en gekocht. Dat verdachte op deze wijze heeft meegewerkt aan oplichtingspraktijken, neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 18 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit werkt in het voordeel noch het nadeel van verdachte bij de strafbepaling;
- een reclasseringsadvies van 28 februari 2020, uitgebracht door Reclassering Nederland.
Met name gelet op de vrijspraken ten aanzien van de feiten 1 en 2 en de aldus beperktere bewezenverklaring, dan door de officier van justitie gevorderd, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting sterk af van de eis van de officier van justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 11.016,33. Dit bedrag bestaat uit € 1.016,33 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.683,45. Dit bedrag bestaat uit € 683,45 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert [benadeelde 2] een bedrag van € 63,68 aan proceskosten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en dat ten aanzien van beide benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering moeten worden verklaard, dan wel dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen nu verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
- verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2020.
Mrs. Snijders Blok, Bij de Vaate en Prinsen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te [woonplaats]
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en),
[benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handeling die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] ,
immers heeft verdachte
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde 1] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of bewogen en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde 1] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of bewogen en/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde 1] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of bewogen en/of
- zich naast/nabij die [benadeelde 1] afgetrokken,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld
en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [benadeelde 1] boven op hem, verdachte, heeft getrokken en/of
- met zijn vingers de kaak/kaken van die [benadeelde 1] heeft opengemaakt en/of
- de badjas van die [benadeelde 1] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) uitgedaan en/of
- die [benadeelde 1] heeft vastgebonden aan het bed en/of de handen van die [benadeelde 1] aan elkaar heeft vastgebonden (met een riem) en/of
- die [benadeelde 1] op haar buik heeft neergelegd en/of
- die [benadeelde 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat hij mensen erbij zou halen als zij niet mee zou werken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde 1] en/of
- ( aldus) voor die [benadeelde 1] een bedreigende en/of intimiderende situatie heeft doen ontstaan;
(Artikel art 242 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te [woonplaats]
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] )
één of meer tablets (merk Lenovo en/of Huawei en/of Samsung), een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy), een laptop, één of meer sieraden (merk Cartier), één of meer horloges
en/of een bankpas (op naam van [benadeelde 1] ) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- de handen van die [benadeelde 1] heeft vastgebonden (op haar rug) (met het ceintuur van de badjas van die [benadeelde 1] ) en/of
- de enkels van die [benadeelde 1] heeft vastgebonden (met het ceintuur van de badjas van die [benadeelde 1] ) en/of
- die [benadeelde 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat ze moest luisteren en dat hij de baas was en/of waar het geld was en/of dat ze een kankerhoer was en/of “wacht maar tot je vader je zo aantreft”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( meermalen) een (thee)doek in de mond van die [benadeelde 1] heeft gestopt en/of
- op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [benadeelde 1] heeft geslagen;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2019 tot en met 2 oktober 2019 te Haarlem,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, meerdere geldbedragen (te weten - onder meer - 250 euro en/of 220 euro en/of 30 euro), althans enig geldbedrag/goed, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die/dit geldbedrag(en)/goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen bedrag(en)/goed(eren) betrof,
althans, subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2019 tot en met 2 oktober 2019 te Haarlem,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, meerdere, althans een, voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 250 euro en/of 220 euro en/of 30 euro, heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en),
dan wel redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 417bis ahf/ond a Wetboek van strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht, art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
(art 420bis Wetboek van Strafrecht, art 47 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)