Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
C/16/497285 / FA RK 20-1139 (Verzoek om schadevergoeding)
Rechtbank Midden-Nederland
Op 23 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de betrokkene beroep heeft ingesteld tegen een crisismaatregel die door de burgemeester van Utrecht was opgelegd op 23 januari 2020. De betrokkene, geboren in 1969, was eerder op 30 december 2019 in bewaring gesteld op grond van de Wet BOPZ. In het verzoekschrift, dat op 13 februari 2020 bij de rechtbank is ingediend, stelt de betrokkene dat de burgemeester niet heeft voldaan aan de hoorplicht zoals neergelegd in artikel 7:1 lid 3 sub b van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene verzoekt de rechtbank om de beschikking van de burgemeester onrechtmatig te verklaren en schadevergoeding toe te kennen voor de dagen dat hij beperkingen heeft ervaren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2020 heeft de rechtbank de advocaat van de betrokkene, de heer [A] namens de burgemeester, en de psychiater [B] gehoord. De burgemeester stelt dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden, maar dat hij dit recht niet heeft willen uitoefenen. De psychiater heeft verklaard dat de betrokkene op dat moment niet in staat was om voor zichzelf te zorgen, wat de noodzaak voor de crisismaatregel onderstreept.
De rechtbank heeft beoordeeld of de burgemeester de wettelijke bepalingen heeft geschonden. De rechtbank concludeert dat de burgemeester niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, aangezien de betrokkene expliciet heeft aangegeven niet gehoord te willen worden. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de burgemeester, gezien de omstandigheden, rechtmatig heeft gehandeld door de crisismaatregel te verlengen. Het beroep van de betrokkene wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tegen deze beslissing staat cassatie open voor het beroep en hoger beroep voor de schadevergoeding.