ECLI:NL:RBMNE:2020:1064

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
8135136
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van brandstofkosten na vergeten portemonnee bij tanken

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [eiseres] B.V. [handelsnaam] [vestigingsplaats] [eiseres] [gedaagde] gedagvaard voor het niet betalen van brandstofkosten van € 50,01, die hij op 14 juni 2019 had getankt. [gedaagde] had zijn portemonnee vergeten en kreeg uitstel van betaling, maar kwam niet terug om te betalen. Na elf dagen heeft [eiseres] de vordering uit handen gegeven aan een deurwaarder. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] erkent dat hij de brandstofkosten verschuldigd is, maar ook dat hij niet tijdig heeft betaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van de brandstofkosten moet worden toegewezen, maar dat de gevorderde schadevergoeding van € 131,00 niet kan worden toegewezen, omdat er geen sprake was van verzuim op het moment van de vordering. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 1 juli 2019, omdat de termijn voor betaling pas na de ingebrekestelling van de deurwaarder is ingegaan. De kantonrechter heeft [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiseres], die in totaal € 278,18 bedragen. Het vonnis is uitgesproken op 25 maart 2020 door kantonrechter J.W. Wagenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8135136 UC EXPL 19-11873 wh/1031
Vonnis van 25 maart 2020
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V., (mede) handelende onder de naam [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.E. Hamer,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard. [gedaagde] heeft hierop schriftelijk geantwoord. [eiseres] heeft vervolgens schriftelijk gereageerd. [gedaagde] heeft daarna hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Wat is er aan de hand?
2.1.
[gedaagde] heeft op 14 juni 2019 voor een bedrag van € 50,01 aan brandstof getankt bij het [.] tankstation in Utrecht [naam wijk] van [eiseres] en heeft dit bedrag niet betaald. [eiseres] heeft [gedaagde] uitstel van betaling gegeven, omdat hij zei dat hij geen geld bij zich had. [eiseres] stelt dat [gedaagde] vervolgens niet is teruggekomen om de brandstof te betalen en zij na elf dagen de vordering uit handen heeft gegeven aan de deurwaarder. Naast het bedrag aan brandstof vordert [eiseres] een bedrag aan schade van € 131,00.
2.2.
[gedaagde] erkent dat hij heeft getankt zonder te betalen. Hij zegt dat hij zijn portemonnee was vergeten en dat hij drie dagen later is teruggekomen, maar dat de zaak toen al bij de deurwaarder was.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiseres] tot betaling van het bedrag van € 50,01 moet worden toegewezen. De overige kosten die [eiseres] niet. Hierna wordt toegelicht waarom.
Brandstofkosten
2.4.
[gedaagde] erkent dat hij de brandstofkosten van € 50,01 aan [eiseres] verschuldigd is. Dit bedrag moet hij dan ook betalen.
Schadekosten
2.5.
Naast het bedrag van de brandstofkosten vraagt [eiseres] wettelijke rente en een bedrag aan schadekosten van € 131,00. [eiseres] eist deze schade omdat [gedaagde] volgens hem onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
De wettelijke rente
2.6.
Tussen partijen is sprake van een koopovereenkomst van brandstof. Verder staat tussen partijen niet ter discussie dat [eiseres] [gedaagde] de gelegenheid heeft gegeven om later te betalen. Dat is dus de afspraak die partijen gemaakt hebben, toen bleek dat [gedaagde] geen geld bij zich had. [eiseres] heeft niet gesteld dat [eiseres] en [gedaagde] een concreet tijdstip (of datum) hebben afgesproken waarop [gedaagde] betaald zou moeten hebben.
2.7.
Om wettelijke rente te kunnen vorderen, moet de schuldenaar (in dit geval: [gedaagde] ) in “verzuim” zijn. Om [gedaagde] in verzuim te laten komen, moet in principe een schriftelijke aanmaning worden gestuurd (een “ingebrekestelling”) met daarin een redelijke termijn om het verschuldigde bedrag te betalen.
In sommige gevallen is een dergelijke ingebrekestelling niet vereist, bijvoorbeeld:
als er sprake is van een “onrechtmatige daad” van [gedaagde] . [eiseres] stelt wel dat hiervan sprake is, maar die stelling is niet onderbouwd. Verder is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] later zou betalen. Het feit dat niet meteen na het tanken werd betaald, is daarom niet te kwalificeren als een onrechtmatige daad;
als een termijn was afgesproken waarbinnen betaald had moeten worden, en er niet binnen die termijn betaald is. Zoals hiervoor is overwogen, hadden [eiseres] en [gedaagde] zo’n termijn op 14 juni 2019 niet afgesproken.
Er is wel een betalingstermijn gesteld in de brief van de deurwaarder van 26 juni 2019. Het verzuim is dus pas ingetreden nadat de in die brief genoemde termijn van vijf dagen was verstreken. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf 1 juli 2019 (26 juni 2019 + vijf dagen).
Schadevergoeding
2.8.
[eiseres] vordert verder vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat [gedaagde] zich niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden. Deze schade bestaat uit:
  • bestede tijd (één uur en vijftien minuten besteed aan het vaststellen van de brandstofdiefstal, het online aangifte doen, het veiligstellen van de videoregistratie en de administratie brandstofderving);
  • gemaakte kosten (€ 6,00 voor een kentekencontrole bij het RDW door de deurwaarder);
  • buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00.
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn alle hiervoor genoemde kosten te kwalificeren als buitengerechtelijke incassokosten, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op vergoeding van dergelijke incassokosten is het “Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten” (hierna: het Besluit) van toepassing. De gevorderde incassokosten zijn om verschillende redenen niet in lijn met de bepalingen van artikel 6:96 lid 2 sub c BW en het Besluit, namelijk:
in artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een schuldenaar (in dit geval: [gedaagde] ) verplicht is om de schade te vergoeden die de schuldeiser ( [eiseres] ) lijdt, als hij een contractuele verplichting niet nakomt. Daarvoor is wel vereist dat er sprake is van
verzuimaan de zijde van de schuldenaar. De kantonrechter heeft hiervoor al overwogen dat [eiseres] pas bij brief van 26 juni 2019 aan [gedaagde] een termijn heeft gesteld voor betaling van het verschuldigde bedrag. Het verzuim is dus pas op 1 juli 2019 ingetreden. Omdat er geen sprake was van verzuim op het moment dat de brief van 26 juni 2019 werd verstuurd, kunnen de buitengerechtelijke incassokosten niet worden toegewezen;
in het Besluit is een wettelijke maximumvergoeding voor incassokosten opgenomen waarbij niet van belang is welke incassohandelingen de schuldeiser daadwerkelijk maakt. In het Besluit zijn bovendien maximale tarieven opgenomen die een schuldeiser kan vorderen. In dit geval zou dat maximale bedrag € 40,00 zijn. Daarbij zou dan alles zijn inbegrepen. [eiseres] heeft dan ook ten onrechte naast dit bedrag van € 40,00 de andere kosten berekend;
voor zover er wel sprake zou zijn geweest van verzuim en het juiste bedrag van € 40,00 gerekend was, zou de vordering tot betaling van die € 40,00 zijn afgewezen, omdat [eiseres] [gedaagde] geen betalingstermijn van 14 dagen heeft gegeven, waarbinnen hij nog zou kunnen betalen zonder de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn. Dat is wel vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
De vordering tot betaling van de overige schadeposten zal dan ook worden afgewezen.
2.10.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen, want hij had het bedrag van € 50,01 wel moeten betalen. Hij moet daarom de proceskosten van [eiseres] betalen. Deze kosten zijn:
- dagvaarding € 85,18
- griffierecht € 121,00
- salaris gemachtigde €
72,00(2 punten x tarief € 36,00)
Totaal € 278,18

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 50,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 50,01 vanaf 1 juli 2019 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 278,18, waarin begrepen € 72,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2020.