In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een groep eisers, bewoners van appartementen nabij het Almeerderstrand, en Gedeputeerde Staten van Flevoland. De gemeente Almere had een vergunning aangevraagd voor de uitbreiding van het Almeerderstrand met 7,8 hectare en de aanleg van een luwte-eiland. De eisers, die zich niet konden vinden in de beslissing van Gedeputeerde Staten om hun bezwaar tegen de vergunning niet-ontvankelijk te verklaren, stelden dat zij als belanghebbenden moesten worden aangemerkt, omdat zij gevolgen van de uitbreiding zouden ondervinden.
De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de eisers geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van de vergunningverlening. De rechtbank oordeelde dat de uitbreiding van het strand en het gebruik als evenementenlocatie niet onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De rechtbank stelde vast dat de eisers, die op een afstand van ongeveer 1,5 kilometer van de projectlocatie wonen, geen significante gevolgen ondervinden van de uitbreiding. De rechtbank heeft de eisers niet als belanghebbenden aangemerkt en hun beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor eisers om hun claims te onderbouwen met feitelijke gegevens. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om haar oordeel te onderbouwen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.