Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het vonnis in het incident van 27 maart 2019;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2.De feiten
[gedaagde] heeft dit voorstel niet aanvaard.
“De rechtsbijstand is beëindigd in 2018. U heeft bij een gezamenlijke huishouding recht op een vrijstelling en btw het vermogen tot € 30.000,-. Volgens opgave van uw advocaat kunt u aanspraak maken een bedrag van € 40.000,--. Dit overschrijdt de voor u geldende vrijstelling”.
3.Het geschil
4.4. De beoordeling
De kantonrechter overweegt als volgt. In het e-mailbericht van 28 april 2018 staat geen omschrijving van het begrip ‘resultaat’. Dit betekent dat het begrip uitleg behoeft. Voor die uitleg geldt als maatstaf wat partijen gelet op hun verklaringen en gedragingen over en weer redelijkerwijs hebben begrepen en mochten begrijpen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat de kosten van de deskundige door haar niet aan de orde zijn gesteld bij het maken van de afspraak zoals die blijkt uit voornoemd e-mailbericht. Omdat de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor die kosten kennelijk voortvloeit uit een beslissing van op dat moment circa 5 jaar geleden, toen [C] nog niet bij de behandeling van de zaak betrokken was, hoefde [C] niet te begrijpen dat de kosten van de deskundige in aanmerking zouden worden genomen bij de vaststelling van het resultaat en [gedaagde] mocht daar evenmin van uitgaan. Nu vaststaat dat op 19 september 2018 tussen [gedaagde] en [B] een schikking is bereikt op grond waarvan [gedaagde] aanspraak heeft op € 40.000,--, dient dat bedrag voor de berekening van het honorarium als het resultaat te worden beschouwd.
bijstond in een zakelijk verschil betreffende de beëindiging van de ondernemingsactiviteiten van [gedaagde] ten aanzien waarvan zij btw-plichtig was, dat het tussen ondernemers gebruikelijk is om bedragen overeen te komen exclusief btw en dat dat ook expliciet voor het overeengekomen uurtarief van [C] geldt. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat in het e-mailbericht van 28 april 2018 btw niet wordt genoemd en ‘maximaal’ betekent dat daar niets meer bij komt, en dus ook geen btw.
De kantonrechter overweegt als volgt. Door [gedaagde] is niet, althans onvoldoende weersproken dat het geschil waarin [C] haar bijstond betrekking had op haar zakelijke activiteiten in Nederland waarvoor zij btw-plichtig was. Voorts blijkt uit het e-mailbericht van 28 april 2017 van [C] duidelijk dat zijn uurtarief exclusief btw gold. Nu bovendien gelet op de tekst van het e-mailbericht het maximum van 30% geldt voor ‘advocaatkosten’ diende het voor [gedaagde] , duidelijk te zijn dat in het maximum van 30% niet de btw inbegrepen is. Of [gedaagde] daadwerkelijk btw verschuldigd is, en zo ja recht heeft op teruggaaf daarvan kan in dit kader van het geschil verder in het midden blijven.
De vordering in conventie zal worden toegewezen.
- griffierecht: 626,--
- kosten dagvaarding: 82,57
- kosten overbetekening 70,15
- salaris advocaat (2 X 250,--)
500,--Totaal: € 1.278,72.
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd.
( € 8.979,25 + € 1.278,72) € 10.257,97 aan [eiseres] te voldoen. Dit betekent dat de Stichting aan [gedaagde] € 9.742,03 (= € 20.000,00 - € 10.257,97) dient te voldoen. [eiseres] zal in reconventie veroordeeld worden om voor betaling van laatstgenoemd bedrag door de Stichting aan [gedaagde] zorg te dragen.