ECLI:NL:RBMNE:2020:1018

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
16/211981-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling in uitgaansgeweld met vrijspraak en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling

Op 1 september 2019 vond er in Zeist een gewelddadig voorval plaats waarbij de verdachte en een medeverdachte het slachtoffer met kracht in het gezicht sloegen en tegen het lichaam schopten. De geweldshandelingen gingen door, zelfs toen het slachtoffer al bewusteloos op de grond lag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet konden worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat het hoofd van het slachtoffer met kracht was geraakt. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat de geweldshandelingen van de verdachte en de medeverdachte samen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en heeft een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gedaan, waarbij de verdachte € 9.261,04 moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/211981-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in / verblijvende te P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V.A.S.E. Lantain en van hetgeen verdachte en mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door Slachtofferhulp naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 1 september 2019 te Zeist samen met een ander, althans alleen, heeft geprobeerd
om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door hem meerdere malen met kracht
tegen het hoofd en het lichaam te schoppen en te slaan;
subsidiair is bovenstaande gedraging ten laste gelegd als (medeplegen van) zware mishandeling,
meer subsidiair als (medeplegen van) poging tot zware mishandeling en
meest subsidiair als het openlijk in vereniging plegen van geweld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Op grond van de camerabeelden, de getuigenverklaringen en de medische informatie kan worden vastgesteld dat twee personen, samen, fors geweld tegen het slachtoffer hebben gebruikt en dat het slachtoffer ten gevolge daarvan hersenletsel en verwondingen aan zijn gezicht en op zijn hoofd heeft opgelopen. Het met kracht schoppen tegen het hoofd van iemand die op de grond ligt levert volgens vaste jurisprudentie de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Verdachten hebben het slachtoffer – terwijl hij in bewusteloze toestand op de grond lag – nog minstens één klap en één trap tegen zijn hoofd gegeven. Door zo te handelen hebben verdachten ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Beide verdachten hebben zowel direct na elkaar als gelijktijdig fors geweld uitgeoefend, zodat ook medeplegen kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat medeplegen niet kan worden bewezen, waardoor de handelingen van de medeverdachte niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte kent de mededader niet en stond met zijn rug naar de mededader toe op het moment dat de mededader in de richting van het hoofd van het slachtoffer trapte.
De door verdachte gepleegde geweldshandelingen, namelijk twee vuistslagen, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, zodat niet kan worden geconcludeerd dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Ook als de rechtbank van oordeel is dat sprake is van medeplegen kan dit niet tot de kwalificatie poging tot doodslag leiden. Immers op basis van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de mededader daadwerkelijk met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt en het hoofd daarbij heeft geraakt.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet kan worden bewezen, omdat het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair (medeplegen poging doodslag) en subsidiair (medeplegen zware mishandeling) ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vrijspraak medeplegen van poging tot doodslag
Uit het dossier (waaronder de camerabeelden) en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende naar voren gekomen dat verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om het slachtoffer van het leven te beroven. Hoewel op basis van de bewijsmiddelen bewezen geacht kan worden dat verdachte en de medeverdachte het slachtoffer meermalen met kracht tegen het gezicht hebben geslagen en tegen het lichaam en in de richting van het hoofd hebben geschopt – ook toen het slachtoffer al op de grond lag – bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat door bovengenoemd handelen naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestond op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat voor de bewezenverklaring van een poging tot doodslag tenminste moet worden bewezen dat sprake is van één of meerdere trappen of schoppen tegen het hoofd of gezicht van het slachtoffer. Op de camerabeelden is te zien dat de medeverdachte – terwijl het slachtoffer op de grond ligt – met kracht richting de linkerkant van het hoofd van het slachtoffer schopt. Niet is te zien dat hij het hoofd met deze schop raakt. Getuige [getuige] verklaart dat zij heeft gezien dat er tegen het hoofd van het slachtoffer werd getrapt. De rechtbank schat aan de hand van de beelden dat deze getuige op ongeveer acht meter afstand stond en dat verdachte in haar gezichtsveld staat op het moment dat de medeverdachte richting het hoofd schopt. Mede daardoor is niet met zekerheid vaststellen dat deze getuige kon zien en heeft gezien dat het slachtoffer door dit schoppen tegen het hoofd is geraakt. Daarbij komt dat het letsel van het slachtoffer met name aan de rechterkant van zijn gezicht zit en niet aan de linkerkant (de kant in welke richting de medeverdachte schopte). De rechtbank is daarom van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer is geschopt en zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Vrijspraak medeplegen van zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer, hoewel ernstig, niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer als gevolg van het feit verwondingen aan zijn gezicht en een zware hersenschudding met traumatisch bloed in zijn hersenen heeft opgelopen. Het slachtoffer mocht het ziekenhuis na enkele dagen verlaten en operatief ingrijpen was niet nodig. Langdurig of blijvend letsel voor het slachtoffer is niet komen vast te staan.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 1 september 2019:
Afgelopen nacht ben ik mishandeld nadat ik in de kroeg [kroeg] in [woonplaats] ben geweest. Ik ben naar mijn scooter gelopen. Vlakbij de scooter stonden drie of vier Marokkanen. (…) Het werd een soort discussie met hen. Ik bemerkte dat een van de jongens op een gegeven moment wat dreigender werd. Vanaf dat moment weet ik niets meer. Ik denk dat ik toen naar achteren ben geslagen of geschopt. Ik ben blijkbaar op de grond terecht gekomen. Als gevolg van de klappen of schoppen heb ik nu een bloeding bij mijn hersenen en een gekneusde rib. Verder heb ik op meerdere plaatsen blauwe plekken en bloeduitstortingen. [2]
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op 2 september 2019 bekeek ik de camerabeelden die waren aangeleverd door cameratoezicht vanuit de politie. Het ging om de camera die hing op de openbare weg, namelijk de camera gericht op de Geiserlaan met de Steynlaan. Ik spoelde door naar het tijdstip waarop het incident begon, 02.58 uur. Ik zag dat voor café [café] gevestigd naast [kroeg] op de [adres] te [woonplaats] , een groepje met jongens stond. Ik zag tussen het groepje jongens de reeds aangehouden verdachte staan. Ik herkende hem aan zijn kleding signalement. Ik zag namelijk dat hij gekleed was in het lichtgekleurde colbert. Ik zal hem hierna verdachte 1 noemen. Ik zag dat er tussen het groepje jongens een jongen stond met een wit t-shirt aan. Ik zal hem hierna verdachte 2 noemen. Ik zag op de camerabeelden dat de aangever op een scooter zat. Ik zag dat er 3 jongens om hem heen stonden, waaronder verdachte 1 en verdachte 2. [3] Ik zag ook dat verdachte 1 heel dicht tegen de aangever aan ging staan. Ik zag dat verdachte 2 om de aangever heen liep. Ik zag dat verdachte 1 nu aan een kant stond, verdachte 2 aan de andere kant stond. Ik zag dat verdachte 2 de groep inliep en iets naar achter liep. Ik zag dat hij wees met zijn vinger in de richting van de aangever. Ik zag dat hij iets verder naar achteren liep een aanloop nam en zijn linkerbeen ophief en de aangever trapte ter hoogte van zijn borst. Ik zag dat de aangever hierdoor naar achteren schoot. Ik zag dat verdachte 1 op dat moment aan de zijkant van de aangever stond. Ik zag dat verdachte 1 nadat verdachte 2 hem die trap gaf vanaf de zijkant met zijn rechterhand sloeg tegen het gezicht van de aangever. Ik zag dat de aangever direct hierna van de verdachte 1 nog een vuistslag kreeg in zijn gezicht en tegelijkertijd trapte verdachte 2 de verdachte
(de rechtbank begrijpt: de aangever) nog een keer ter hoogte van zijn borst. Ik zag dat verdachte 2 de lantarenpaal vastpakte en zijn been hoog omhoog hief om de aangever te trappen. Ik zag dat de aangever hierna ten val kwam en op de grond lag. Nadat de aangever ten val kwam zag ik dat verdachte 2 zijn been uithaalt en de aangever trapt. Ik kon doordat er een boom in het beeld staat niet zien waar de trap de aangever raakte, maar ik kon wel zien dat dit op zijn bovenlichaam is. Ik zag dat verdachte 1 boven de aangever staat en zijn been beweegt richting de aangever. Ik zag dat verdachte 2 zijn rechterhand balde tot een vuist en deze omhoog hief. Ik zag dat hij uithaalde en de aangever tegen zijn gezicht sloeg. Ik zag dat verdachte 2 de aangever nog een trap gaf ter hoogte van zijn onderrug, terwijl de aangever nog op de grond lag. [4]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Ik ben de persoon op de beelden met het lichte colbert. Ik heb het slachtoffer twee klappen gegeven. [5]
Bewijsoverwegingen
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangehaalde bewijsmiddelen en met name uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden blijkt van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte dat sprake is van medeplegen. Dit betekent dat de gepleegde geweldshandelingen zowel aan verdachte als diens medeverdachte kunnen worden toegerekend.
Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat beide verdachten met het slachtoffer in discussie zijn en dat de gemoederen steeds hoger oplopen. Verdachte gaat steeds dichter tegen het slachtoffer aan staan en de medeverdachte loopt op dat moment om het slachtoffer heen waardoor het slachtoffer geen kant meer op kan. Het geweld begint doordat de medeverdachte een harde trap tegen de borst van het slachtoffer geeft. Meteen daarna geeft verdachte het slachtoffer twee harde vuistslagen en bijna tegelijkertijd trapt de medeverdachte het slachtoffer nog een keer, waardoor het slachtoffer ten val komt. Ook als het slachtoffer op de grond ligt plegen zowel verdachte als medeverdachte nog geweldshandelingen.
De rechtbank concludeert dan ook dat gelet op de aanleiding, waarbij beide verdachte betrokken waren, het korte tijdsverloop waarin het geweld heeft plaatsgevonden en de vaststelling dat beide verdachten zowel tegelijkertijd als om-en-om geweldshandelingen uitvoeren, het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank is verder van oordeel dat het door meer personen met kracht slaan/stompen tegen het hoofd en schoppen/trappen tegen het lichaam van een persoon, deels terwijl deze persoon op de grond ligt – gelet op de voorzienbare mogelijke ernstige gevolgen hiervan – een poging tot zware mishandeling oplevert. Daaraan doet niet af dat het letsel in concrete gevallen uiteindelijk soms niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en zijn medeverdachte in de onderhavige zaak zonder meer volgt, dat bij beiden het opzet op het medeplegen van poging tot zware mishandeling aanwezig was.
Conclusie
Op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(meer subsidiair)
op 1 september 2019 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededader, die [slachtoffer] met kracht heeft geslagen/gestompt en geschopt/getrapt waardoor deze ten val kwam en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, (met kracht) die [slachtoffer] :
- in het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en
- meerdere malen op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en geschopt/getrapt.
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
(meer subsidiair)bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op: poging tot zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een (ambulante) behandelverplichting;
- een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod ten aanzien van het woonadres en de cafetaria van het slachtoffer. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, hechtenis voor de duur van 1 week.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk
uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de raadsman verzocht aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het LOVS voor een poging tot zware mishandeling, gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. In soortgelijke zaken wordt in de regel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De raadsman verzoekt daarom een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd dat verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte, zijn broer, schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte stond op straat tussen het uitgaanspubliek een broodje te eten toen hij er door het slachtoffer op werd aangesproken dat hij iets op straat liet vallen. Er ontstond een discussie met het slachtoffer, waarna bij verdachte en de medeverdachte de stoppen door zijn geslagen. Verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer vervolgens ernstig toegetakeld, onder andere door hem met kracht in het gezicht te slaan en tegen het lichaam schoppen. Verdachte en de medeverdachte zijn bovendien door gegaan met dit excessieve geweld toen het slachtoffer al bewusteloos op de grond lag. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De beelden van de harde vuistslagen en de krachtige trap die verdachte en de medeverdachte hebben gegeven wekken gevoelens van afschuw op. Het moet voor de omstanders een schokkende ervaring zijn geweest om daarvan getuige te zijn. Delicten als deze veroorzaken veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders.
De rechtbank kan niet anders dan spreken van een ware afranseling van het slachtoffer, zonder dat er ook maar enige aanleiding bestond die dat geweld kon rechtvaardigen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook dat het feit nog altijd veel impact heeft op het leven van het slachtoffer. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Dat de lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer enigszins beperkt zijn gebleven is niet aan verdachte te danken. Verdachte toont geen inzicht in het verwerpelijke van zijn gedrag en laat nauwelijks empathie zien voor het slachtoffer, hij blijft wijzen op de aanleiding die het slachtoffer zou hebben gegeven. Ter rechtvaardiging van zijn gedrag zegt verdachte dat hij door het slachtoffer in zijn gezicht is gespuugd. Hiervoor is in het dossier, en met name in de camerabeelden, geen enkel aanknopingspunt te vinden.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 januari 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel is verdachte veroordeeld voor vermogensdelicten al dan niet gepaard gaand met geweld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van een reclasseringsadvies van 26
februari 2020, uitgebracht door mevrouw T. Straver. Hieruit volgt dat verdachte ook volgens
de reclassering maar deels verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hij laat duidelijk
merken dat hij vindt dat het slachtoffer ook schuld heeft aan de mishandeling en lijkt niet te
beseffen dat zijn handelen onacceptabel en buitenproportioneel is geweest. De reclassering
vindt dit gedrag en deze houding zeer zorgelijk en acht behandeling, gericht op zijn
agressieproblematiek geïndiceerd. Uit eerder onderzoek blijkt dat bij verdachte sprake is van
zwakbegaafd functioneren, waardoor hij moeite heeft om zich staande te houden en zich aan
te passen in situaties die een zekere mate van vaardigheden vragen op het gebied van
communicatie. Als verdachte geen begeleiding krijgt vanuit de reclassering gericht op
praktische ondersteuning en geen behandeling volgt gericht op het verkrijgen van meer
zelfinzicht, bewustwording van en het reguleren van emoties en het beheersen van zijn
agressie blijft de kans op recidive bestaan. Gelet op de ernst van het strafbare feit acht de
reclassering een behandelverplichting bij het Forensisch Fact LVB van Kade 17 van Fivoor
noodzakelijk. De reclassering is van mening dat zowel verdachte als de samenleving gebaat
zijn bij forensische hulpverlening voor hem.
Straf
Zoals hiervoor is overwogen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstige poging tot zware mishandeling. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de aard en de ernst van het feit met geen andere straf worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet in de houding van verdachte ook geen reden om aan verdachte een andere straf op te leggen.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht gaan bij het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel uit van een gevangenisstraf van 6 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk en bij zeer zwaar lichamelijk letsel van een gevangenisstraf van 8 maanden onvoorwaardelijk.
Verdachte toont geen berouw en legt de schuld voor een groot deel nog steeds mede bij het slachtoffer. Het betreft in deze zaak weliswaar
een pogingtot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar het feit is wel samen met een ander gepleegd, hetgeen strafverhogend is. Bovendien is er wel degelijk fors letsel ontstaan bij het slachtoffer waar hij veel last van heeft ondervonden en nog steeds vindt. Ook vond het strafbare feit plaats in de openbare ruimte en wordt het door de rechtbank beschouwd als zogenoemd uitgaansgeweld.
De rechtbank sluit aan bij het standpunt van de reclassering dat een behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken. De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en hieraan bijzondere voorwaarden koppelen. De rechtbank beoogt hiermee de maatschappij te beschermen en verdachte hulp en steun te bieden om in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting passend en geboden is.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen vindt.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Tenslotte zal de rechtbank voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
  • zich onthoudt van contact met [slachtoffer]
  • zich niet ophoudt bij de woning van [slachtoffer] , adres: [adres] te [woonplaats] en de cafetaria van [slachtoffer] , te weten [cafetaria] , adres: [adres] te [woonplaats] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 2 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen worden opgelegd.
Gelet op de inhoud van voornoemd reclasseringsadvies is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] Daarom zal zij bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.761,04. Dit bedrag bestaat uit € 4.261,04 materiële schade en € 6.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- verplaatste schade: € 239,09
- reiskosten: € 12,60
- eigen risico zorgverzekering 2019 en 2020: € 743,50
- broek: € 49,99
- vest: € 32,99
- derving consumptiegoederen cafetaria: € 587,53
- verlies arbeidsvermogen: € 1.622,04
- kosten boekhouder: € 883,30
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig en hoofdelijk toe te wijzen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de schadeposten ‘broek’, ‘vest’ en ‘eigen risico zorgverzekering’ gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de schadeposten ‘verlies arbeidsvermogen’, ‘derving consumptiegoederen’ en ‘kosten boekhouder’ heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en daarom moeten worden afgewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade is de raadsman van oordeel dat deze moet worden gematigd en dat aansluiting moet worden gezocht bij de smartengeldgids, waarin een bedrag van € 1200,00 euro is vermeld. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke toewijzing van de vordering
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade met betrekking tot alle schadeposten goed is onderbouwd. Uit het dossier blijkt afdoende dat het slachtoffer een tijd niet heeft kunnen werken en de daarmee gepaard gaande kosten zijn concreet en voldoende onderbouwd. Dat het slachtoffer ter begroting van de schade kosten voor een boekhouder heeft moeten maken is ook afdoende aangetoond en onderbouwd. De materiële schade ter hoogte van € 4.261,04 komt dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Uit het dossier, het verhandelde ter zitting en de door de benadeelde partij overgelegde stukken is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de grond van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 5.000,00, waarbij is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 9.261,04.
Deels niet-ontvankelijk
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Kosten benadeelde partij
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 9.261,04, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 september 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 81 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 47, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich op afgesproken dagen en tijden zal melden bij Reclassering Nederland op het adres: Zwarte Woud 2 te Utrecht en zich blijft melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van het Ambulant Fact LVB van Kade 17 of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. Verdachte werkt mee aan een risicotaxatie en een delictanalyse. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* met de reclassering de mogelijkheden van werk/dagbesteding onderzoekt. Als verdachte geen werk heeft dat zet hij zich actief in voor het verkrijgen van vrijwilligerswerk. Verdachte geeft de reclassering toestemming voor het spreken van relevante referenten.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vrijheidsbeperkende maatregel
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren.
  • beveelt dat verdachte
  • zich niet ophoudt in bij de woning van [slachtoffer] , adres: [adres] te [woonplaats] en de cafetaria van [slachtoffer] ‘ [cafetaria] ’, adres: [adres] te [woonplaats] ;
  • zich onthoudt van contact met [slachtoffer]
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 7 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 9.261,04;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 9.261,04 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 81 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. Mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 maart 2020.
Mrs. I.J.B. Corbeij en N.M. Spelt zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Zeist, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s),
althans alleen, die [slachtoffer] met kracht heeft/hebben geduwd en/of
geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt (waardoor deze ten val
kwam), en/of vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag (met
kracht) die [slachtoffer] :
- meerdere malen in/op het gezicht, althans op/tegen het hoofd
heeft/hebben geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of
- meerdere malen op/tegen het lichaam heeft/hebben
geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, heeft/hebben gestaan/gestampt;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Zeist, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel, te weten een hersenbloeding en/of hersenkneuzing
en/of (blijvend) hersenletsel en/of een gekneusde rib, heeft toegebracht
door die [slachtoffer] met dat opzet met een of meer van zijn
mededader(s), althans alleen, met kracht te duwen en/of te
slaan/stompen en/of te schoppen/trappen (waardoor deze ten val
kwam), en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, deze (met
kracht):
- meerdere malen in/op het gezicht, althans op/tegen het hoofd te
slaan/stompen en/of schoppen/trappen en/of
- meerdere malen op/tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
schoppen/trappen, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, te staan/stampen;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Zeist, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn
mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer] met kracht heeft/hebben
geduwd en/of geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt (waardoor
deze ten val kwam) en/of vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond
lag, (met kracht) die [slachtoffer] :
- meerdere malen in het gezicht, althans op/tegen het hoofd
heeft/hebben geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of
- meerdere malen op/tegen het lichaam heeft/hebben
geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, heeft/hebben gestaan/gestampt;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2019 te [woonplaats] , althans in het
arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten op de openbare
weg op of aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare
weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten: [slachtoffer] , welk
geweld bestond uit het met kracht duwen en/of slaan/stompen en/of
schoppen/trappen van die [slachtoffer] (waardoor deze ten val kwam)
en/of vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen met
kracht slaan/stompen en/of schoppen/trappen in/tegen het gezicht
en/of tegen het hoofd en/of tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] .
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 februari 2020 genummerd PL0900-2019262181, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 135. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 25.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 47.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 48.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2020.