ECLI:NL:RBMNE:2019:894

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
16/659537-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak inbraak en veroordeling voor opzetheling, wapenbezit en mishandeling

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van inbraak, opzetheling, wapenbezit en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 30 juli tot en met 3 augustus 2018 betrokken was bij een inbraak in Lelystad, waarbij twee jassen van het merk Parajumpers werden gestolen. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de inbraak zelf, en heeft hem daarvan vrijgesproken. De verdachte had op 3 augustus 2018 een van de gestolen jassen te koop aangeboden op Marktplaats, wat leidde tot de verdenking van opzetheling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de jas van misdadige herkomst was, en verklaarde hem schuldig aan opzetheling. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een gas-/alarmpistool en mishandeling van een slachtoffer op 30 oktober 2018 in Leiden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 100 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade had geleden door de inbraak, toegewezen tot een bedrag van € 819,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659537-18 en 16/705576-16 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 december 2018 en 1 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Leuven en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.N. de Bruijn, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primairin de periode van 30 juli 2018 tot en met 3 augustus 2018 (samen met anderen) heeft ingebroken in een woning aan de [adres] in [woonplaats] en twee jassen van het merk Parajumpers heeft gestolen;
subsidiairin de periode van 3 augustus 2018 tot en met 4 augustus 2018 in Lelystad twee jassen van het merk Parajumpers heeft geheeld;
feit 2:
op 4 augustus 2018 in Lelystad een gas-/alarmpistool voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 30 oktober 2018 in Leiden [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de opzetheling (feit 1 subsidiair), het wapenbezit (feit 2) en de mishandeling (feit 3) wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht de ten laste gelegde inbraak (feit 1 primair) niet wettig en overtuigend te bewijzen en heeft daarvan vrijspraak gevorderd .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde inbraak. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde heling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de heling van slechts één jas kan worden bewezen verklaard. Ook ten aanzien van het wapenbezit (feit 2) en de mishandeling (feit 3) heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak inbraak (feit 1 primair)
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er ergens in de periode tussen 30 juli 2018 en 3 augustus 2018 een inbraak heeft plaatsgevonden in een woning aan de [adres] in [woonplaats] . Bij deze inbraak zijn twee jassen van het merk Parajumpers gestolen. Verdachte heeft op 3 augustus 2018 één van deze jassen op het internet (Marktplaats) aangeboden. De verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de inbraak. Het dossier bevat ook geen concrete aanknopingspunten voor de betrokkenheid van verdachte. De periode tussen het moment waarop de inbraak op zijn vroegst heeft plaatsgevonden en het moment waarop verdachte de jas te koop heeft aangeboden, is niet dermate kort dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte als dader betrokken is geweest bij de inbraak. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Opzetheling (feit 1 subsidiair)
Bewijsmiddelen [1]
Op 3 augustus 2018 is namens [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning aan de [straatnaam] in [woonplaats] . [2] Getuige [getuige 1] hoorde op 3 augustus 2018 van [slachtoffer 1] dat er bij de inbraak twee jassen zijn weggenomen. De jassen zijn van het merk Parajumpers. De jassen zijn uniek in soort en hebben een elk een eigen nummer ( […] en […] ). [slachtoffer 1] had op Marktplaats gezien dat één van de aan hem ontstolen jassen te koop werd aangeboden. Er is vervolgens contact opgenomen met de aanbieder en een afspraak met hem gemaakt. Bij de afspraak kwam een jongen aanlopen met een Parajumper jas op een kleerhanger. [3] De code van de jas kwam overeen met de code van één van de jassen uit de woning van [slachtoffer 1] ( […] ). De jongen zei dat de jas van zijn broer was en dat hij er € 300,-- voor vroeg. [4] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de jongen was die de jas te koop aanbood. [5]
Vervolgens is door getuige [getuige 1] een vervolgafspraak met verdachte gemaakt waarbij eveneens de politie aanwezig was. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde getuige [getuige 1] toen tegen verdachte zeggen dat het jammer was dat hij niet meer jassen had. Verdachte zei daarop “
ik heb nog een jas”. [6]
Verdachte heeft tegenover verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat hij wist waar de andere jas was en dat hij “het” niet had gedaan. [7]
Bewijsoverweging
De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat:
  • bij gelegenheid van een woninginbraak twee unieke jassen zijn weggenomen;
  • daags na die inbraak onder verdachte één van die jassen is aangetroffen en in beslag is genomen;
  • verdachte heeft gesteld over nóg een jas te beschikken;
  • verdachte in het licht van de tegen hem gerezen verdenking ter zake van heling bij de politie heeft aangegeven “het” – de rechtbank begrijpt: de woninginbraak – niet te hebben gedaan.
De verdachte heeft voor deze voor het bewijs redengevende feiten en omstandigheden geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring willen geven. Meer in het bijzonder heeft hij niet willen verklaren over degene die volgens zijn verklaring hem in het bezit heeft gesteld van de onder hem in beslag genomen jas, noch heeft hij enig voor verificatie/falsificatie vatbaar aanknopingspunt willen geven. Bij die stand van zaken houdt de rechtbank het ervoor dat het de twee onder aangever ontstolen jassen zijn, die de verdachte toen en daar voorhanden heeft gehad, waarvan er één is aangetroffen en in beslag is genomen, terwijl hij ten tijde van zijn verwerven daarvan wetenschap heeft gehad van de misdadige herkomst daarvan. Daarmee komt het onder 1 subsidiair ten laste gelegde in de variant van opzetheling voor bewezenverklaring in aanmerking.
Wapenbezit en mishandeling (feit 2 en 3)
Deze feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
feit 2:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2019;
  • een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 4 augustus 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , met proces-verbaalnummer PL0900-2018226125-4, opgenomen op pagina 1034 in het dossier met proces-verbaalnummer 2018226125/2018225158;
  • een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, van 17 augustus 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , met proces-verbaalnummer PL0900-2018226125-24, opgenomen op pagina 1044 e.v. in het dossier met proces-verbaalnummer 2018226125/2018225158;
feit 3:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2019;
  • een ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , van 30 oktober 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , met proces-verbaalnummer PL0900-2018293278-1, opgenomen op pagina 6 e.v. in het dossier met proces-verbaalnummer PL1500-2018294514;
  • een ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , van 30 oktober 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , met proces-verbaalnummer PL0900-2018293278-2, opgenomen op pagina 9 e.v. in het dossier met proces-verbaalnummer PL1500-2018294514.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair:
in de periode van 3 augustus tot en met 4 augustus 2018 te Lelystad, een goed, te weten twee (winter)jassen (merk Parajumpers) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 2:
op 4 augustus 2018 te Lelystad een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas-/alarmpistool, van het merk Smith & Wesson, type M&P9c, kaliber 9mm P.A.K. voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 30 oktober 2018 te Leiden, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen op het hoofd te stompen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
opzetheling;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3:
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden (i) een meldplicht, (ii) ambulante behandeling, (iii) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, (iv) het beschikken over dan wel inzet tonen om een dagbesteding te hebben en behouden en (v) het beschikken over een legale bron van inkomsten en het tonen van openheid ten aanzien van zijn financiële huishouding.
In zijn vordering heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met enerzijds de justitiële documentatie van verdachte en het feit dat verdachte het laatste feit heeft gepleegd terwijl hij in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep. Deze omstandigheden weegt de officier van justitie strafverzwarend mee. Anderzijds is verdachte nog erg jong en ziet de reclassering nog mogelijkheden. Dat heeft de officier van justitie in strafverminderende zin meegenomen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte al geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarom heeft de verdediging verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarnaast een voorwaardelijk deel om de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een relatief kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan opzetheling, overtreding van de Wet wapens en munitie en aan mishandeling. Allereerst probeerde verdachte twee gestolen en zeer prijzige winterjassen te verkopen. Daarnaast had verdachte een gas-/alarmpistool onder het hoofdkussen van zijn bed liggen. Ook mishandelde verdachte in de trein een man door hem meerdere keren in het gezicht te stompen. Deze feiten zijn niet alleen op zichzelf staand zeer vervelende feiten, maar ook in zijn geheel bezien tonen deze feiten een zeer zorgelijk beeld over deze nog jonge verdachte.
Het zorgelijke beeld wordt bevestigd door de justitiële documentatie van verdachte. Vanaf 2014 is verdachte namelijk veelvuldig veroordeeld voor onder meer diefstallen en opzetheling. Kennelijk trekt verdachte geen lering uit eerdere straffen. De rechtbank neemt dit dan ook strafverzwarend mee.
Ook de reclassering bevestigt in het reclasseringsadvies van 26 oktober 2018 het zorgelijke beeld over verdachte. Uit onderzoek van de reclassering blijkt namelijk dat er een veelvoud aan risicoverhogende factoren bij verdachte aanwezig is. Het risico op recidive, letselschade en onttrekking wordt als hoog ingeschat. Intensieve en strikte begeleiding wordt daarom als noodzakelijk gezien. De reclassering ziet nog wel mogelijkheden om verdachte te begeleiden. De reclassering adviseert daarom aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden (i) een meldplicht, (ii)ambulante behandeling, (iii)begeleid wonen of maatschappelijke opvang, (iv) het beschikken over dan wel inzet tonen om een dagbesteding te hebben en behouden en (v) het beschikken over een legale bron van inkomsten en het tonen van openheid ten aanzien van zijn financiële huishouding.
Gelet op het aantal door verdachte gepleegde strafbare feiten (waarvan er één is gepleegde gedurende de schorsing van een voorlopige hechtenis) en het feit dat hij geen of in ieder geval onvoldoende lering heeft getrokken uit eerdere straffen, kan niet anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Weliswaar is in het licht van het belang van speciale preventie een voorwaardelijk deel van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf zonder meer geïndiceerd, maar gelet op achtereenvolgens de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf en de door hem in preventieve hechtenis doorgebrachte tijd, ziet de rechtbank daarvoor geen ruimte aanwezig.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dat waar het deze zaak betreft verdachte niet hoeft terug te keren in detentie. De rechtbank zal daarom ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING 16/705576-16

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bij vonnis van 13 september 2016 100 dagen jeugddetentie voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft de algemene voorwaarde dat hij zich binnen de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit overtreden. Daarmee lijkt de vordering voor toewijzing gereed te liggen, ware het niet dat uit het even bedoelde uittreksel Justitiële documentatie volgt dat reeds op 20 juli 2018 de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf is gelast door de Politierechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak met het parketnummer13-702105-18. Daarom zal de rechtbank deze vordering afwijzen.

10.BESLAG

Teruggave aan verdachte
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte van de in beslag genomen voorwerpen alleen de iPhone nog niet heeft terug gekregen. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen teruggave van de iPhone aan verdachte. De rechtbank zal daarom teruggave gelasten van de iPhone aan verdachte.

11.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.119,-. Dit bedrag bestaat uit € 819,-- aan materiële schade (verlies van tweede jas) en € 300,-- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij – vanwege de gevorderde vrijspraak voor de inbraak – ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Ten aanzien van de materiële schade als gevolg van het verlies van de tweede jas heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich evenals de officier van justitie op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij – vanwege de bepleite vrijspraak voor de inbraak – ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Ten aanzien van de materiële schade dient de vordering te worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat verdachte verantwoordelijk is voor het verlies van de tweede jas.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op materiële schade ter hoogte van in totaal
€ 819,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 819,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn/haar mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij wat betreft de immateriële schade afwijzen. Reden daarvoor is dat verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde inbraak. Hierdoor kan er geen rechtstreeks verband worden vastgesteld tussen de gevorderde immateriële schade en het bewezenverklaarde.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 819,-- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 16 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 300 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
100 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/705576-16
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
 een iPhone;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 819,-;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 819,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 16 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. V.M.A. Sinnige en A. Wilken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Lootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij in de periode van 30 juli 2018 tot en met 3 augustus 2018 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning (gelegen aan de [adres] ) twee (winter)jassen (merk Parajumpers), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak (te weten door het slot van de (achter)deur te forceren);
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 augustus 2018 tot en met 4 augustus 2018 te Lelystad, een goed, te weten twee (winter)jassen (merk Parajumpers) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 04 augustus 2018 te Lelystad een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas-/alarmpistool, van het merk Smith & Wesson, type M&P9c, kaliber 9mm P.A.K. voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 te Leiden, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 september 2018, genummerd 2018226125/2018225158, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 1049. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte namens [slachtoffer 1] , pagina 1001-1003.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1009.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1010.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2019.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 1026.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 1030.