In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2019 een tussenbeschikking gegeven op verzoek van ouders om de nalatenschap van de overleden erflater namens hun minderjarige kinderen te verwerpen. De erflater, die in Polen had gewoond maar op het moment van overlijden in Nederland was ingeschreven, had een nalatenschap die mogelijk negatief was. De verzoekers, ouders van de minderjarigen, stelden dat de nalatenschap bestond uit onroerende zaken met hypothecaire schulden en een restschuld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Europese Erfrechtverordening van toepassing is, en dat de gewone verblijfplaats van de erflater in Polen was, wat betekent dat het Poolse recht van toepassing is op de erfopvolging. De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat de Nederlandse rechtbank bevoegd is om het verzoek te behandelen, omdat de minderjarigen in Nederland wonen. De verzoekers hebben documenten overgelegd ter onderbouwing van hun stelling dat de nalatenschap negatief is, maar de kantonrechter heeft geconcludeerd dat deze documenten onvoldoende bewijs leveren. De kantonrechter heeft de verzoekers in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden aanvullende stukken over te leggen die aantonen dat de nalatenschap door de kinderen van de erflater is verworpen. De beslissing op het verzoek is aangehouden in afwachting van deze stukken.