ECLI:NL:RBMNE:2019:817

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
7080542 UC EXPL 18-8096
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een verstekvonnis wegens acquisitiefraude en toewijzing van proceskosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap [partij I] B.V. en [partij II]. [partij I] had eerder een verstekvonnis verkregen tegen [partij II] wegens een onbetaalde factuur van € 423,53. [partij II] kwam in verzet tegen dit verstekvonnis, nadat zij onder druk van een executoriaal beslag een bedrag van € 1.100,40 had betaald. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen [partij I] en [partij II] tot stand was gekomen door bedrog, aangezien [partij I] onjuiste mededelingen had gedaan tijdens een telefoongesprek op 3 oktober 2017. De kantonrechter stelde vast dat [partij I] zich voordeed als een onafhankelijke partij en onterecht druk uitoefende op [partij II] om de overeenkomst te sluiten. Hierdoor was de overeenkomst vernietigbaar.

De kantonrechter vernietigde het verstekvonnis en wees de vordering van [partij I] af. Tevens werd [partij I] veroordeeld tot terugbetaling van het door [partij II] betaalde bedrag van € 1.100,40. In reconventie vorderde [partij II] schadevergoeding voor de advocaatkosten die zij had gemaakt als gevolg van de onterechte executie van het verstekvonnis. De kantonrechter kende deze kosten, ter hoogte van € 2.616,42, toe aan [partij II]. Daarnaast werd [partij I] veroordeeld in de proceskosten van [partij II], die op € 4.360,84 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de problematiek van acquisitiefraude en de bescherming van kleine ondernemers tegen onrechtmatige handelspraktijken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7080542 UC EXPL 18-8096 GD/946
Vonnis van 27 februari 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[partij I] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [partij I] ,
gedaagde partij in het verzet, oorspronkelijk eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie
gemachtigde: [naam firma] […] B.V.,
tegen:
[partij II],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [partij II] ,
eisende partij in het verzet, oorspronkelijk gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie
gemachtigde: mr. M.R. Lauxtermann.

1.De procedure

1.1.
[partij I] heeft een dagvaarding uitgebracht en producties ingediend. Op 23 mei 2018 heeft de kantonrechter van deze rechtbank onder nummer 6806635 UC EXPL 18-4082 een verstekvonnis gewezen en [partij II] veroordeeld tot betaling van € 423,53 vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. Op 18 juni 2018 is het verstekvonnis aan [partij II] betekend door het in haar brievenbus achter te laten. Kort daarna heeft [partij I] de deurwaarder opdracht gegeven om executoriaal beslag te leggen op het woonhuis van [partij II] . Pas op dat moment heeft [partij II] voor het eerst kennis genomen van het verstekvonnis. Om onder het beslag uit te komen heeft zij onder protest € 1.100,40 aan de deurwaarder voldaan.
1.2.
Op 13 juli 2018 is [partij II] in verzet gekomen van het verstekvonnis van 23 mei 2018. Zij heeft een verzetdagvaarding (conclusie van antwoord), tevens eis in reconventie, met producties ingediend. [partij I] heeft daarop gereageerd met een conclusie van antwoord. Deze conclusie is door de kantonrechter aangemerkt als een conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie. Zij heeft ook producties ingediend. [partij II] heeft daarna in conventie nog een conclusie van dupliek genomen en in reconventie een conclusie van repliek. [partij I] heeft in reconventie niet meer gereageerd. De kantonrechter heeft vervolgens in het tussenvonnis van 24 oktober 2018 een comparitie bepaald. Daarin is meegedeeld dat er tegelijk met deze zaak nog enkele soortgelijke vorderingen behandeld zullen worden.
1.3.
De comparitie is gehouden op 25 januari 2019. Namens [partij I] is er niemand verschenen. Wel was aanwezig mevrouw [partij II] , vergezeld door de gemachtigde. De griffier heeft tijdens de comparitie aantekeningen gemaakt. Tot slot is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

in conventie

2.1.
[partij II] is betrokken bij een onderneming met de naam [bedrijfsnaam] B.V. Die gebruikt zij de domeinnaam www. [domeinnaam] .nl.
2.2.
Een medewerker van [partij I] heeft [partij II] op 3 oktober 2017 gebeld. Tijdens dat telefoongesprek is afgesproken dat [partij I] de domeinnaam www. [domeinnaam] .com voor een periode van vijftien jaar voor [partij II] zou registreren en deze domeinnaam door zou linken naar de website www. [domeinnaam] .nl tegen betaling van € 446,25 (exclusief btw). Dit deel van het telefoongesprek heeft [partij I] opgenomen en zij heeft hier een transcript van overgelegd (productie 1 bij de dagvaarding).
2.3.
Na afloop van het telefoongesprek heeft [partij II] informatie over [partij I] gezocht op internet. Zij kwam daar meerdere berichten tegen die waarschuwingen bevatten over [partij I] en haar misleidende werkwijze (bijlage 7 bij de conclusie van antwoord). Daags na het telefoongesprek heeft [partij II] een aangetekende brief gestuurd naar [partij I] . Die heeft daar op 13 oktober 2017 schriftelijk op gereageerd. Volgens deze reactie zou [partij II] een beroep hebben gedaan op het herroepingsrecht. De brief van [partij II] ontbreekt in het dossier, maar uit de reactie van [partij I] op die brief kan in ieder geval opgemaakt worden dat [partij II] van de overeenkomst af wilde. Toen bleek dat [partij I] daar niet in mee wilde gaan heeft [partij II] een advocaat ingeschakeld. [partij I] heeft vervolgens incasso’s gestuurd, waarop de gemachtigde van [partij II] heeft meegedeeld dat de verschuldigdheid van de gefactureerde bedragen wordt betwist.
2.4.
[partij I] heeft op 8 februari 2018 gereageerd en de bandopname van het telefoongesprek van 3 oktober 2017 meegestuurd om daarmee aan te tonen dat een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. Vervolgens is [partij I] deze procedure gestart waarin zij betaling vordert van het gefactureerde bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
2.5.
[partij II] betwist niet dat zij de afspraak, zoals die uit het transcript blijkt, met [partij I] heeft gemaakt. Zij betwist ook niet dat [partij I] de domeinnaamregistratie heeft geleverd. Zij voert als verweer dat [partij I] de verkeerde (rechts)persoon heeft gedagvaard. Verder dat zij de factuur van € 539,96 niet hoeft te betalen omdat er sprake is van een verkooptruc en dat de overeenkomst uitsluitend op basis van de onjuiste mededelingen van [partij I] en de door haar opgelegde tijdsdruk tot stand is gekomen.
2.6.
Volgens [partij II] heeft [partij I] de volgende onjuiste mededelingen gedaan tijdens het gesprek op 3 oktober 2017:
- [partij I] heeft zich voorgedaan als een onafhankelijke partij die toezicht houdt op de registratie van domeinnamen, terwijl zij een commercieel bedrijf is,
- [partij I] heeft meegedeeld dat een concurrent de domeinnaam www. [domeinnaam] .com wilde registreren, terwijl er geen sprake is van een concurrent of andere partij die deze domeinnaam heeft geclaimd,
- [partij II] moest snel beslissen, omdat anders de domeinnaam naar die geïnteresseerde concurrent zou gaan.
2.7.
[partij I] heeft in haar conclusie van repliek betwist dat zij deze mededelingen heeft gedaan en dat daarna de overeenkomst tot stand is gekomen. Dat [partij I] in dit geval een andere telefonische benadering heeft gehanteerd dan zij heeft gedaan in de zaken die op dezelfde zitting zijn behandeld, acht de kantonrechter niet geloofwaardig. Die ongeloofwaardigheid ziet de kantonrechter nog eens bevestigd in uitspraken van kantonrechters elders in den lande, waarin exact dezelfde verkoopmethode en (onjuiste) mededelingen zijn beschreven. Nu [partij I] het deel van het gesprek dat aan de gemaakte afspraak vooraf is gegaan en waarin de door [partij II] gestelde onjuiste mededelingen zouden zijn gedaan niet heeft opgenomen, of in ieder geval niet heeft overgelegd, hecht de kantonrechter geen waarde aan deze niet onderbouwde betwisting van [partij I] . In dat verband acht de kantonrechter ook nog van belang dat [partij I] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunten tijdens de zitting toe te lichten en zonder bericht vooraf niet is verschenen.
2.8.
Acquisitiefraude is een bekend fenomeen. Met name kleine ondernemers en middenstanders zijn het slachtoffer van deze fraude. Van algemene bekendheid is dat zij in een dergelijk geval telefonisch worden benaderd, dat hen dan een (opzettelijk) onjuiste mededeling wordt gedaan en hen vervolgens, naar aanleiding van die onjuiste mededeling, een aanbod wordt gedaan om een overeenkomst te sluiten, en dat het slachtoffer op basis van die onjuiste mededeling wordt bewogen om die overeenkomst te sluiten, waarna slechts een bandopname wordt gemaakt van het akkoord gaan door het slachtoffer met het aanbod. Dat heet bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW).
2.9.
Omdat [partij I] een ‘verkooptruc’ heeft gebruikt om Kooij over te halen de overeenkomst te sluiten, door de onjuiste mededeling te doen dat een concurrent de gebruikersnaam www. [domeinnaam] .com had geclaimd (en dat zij deze kon veiligstellen), is er sprake van bedrog. Een rechtshandeling die als gevolg van bedrog tot stand is gekomen, is vernietigbaar.
2.10.
[partij I] heeft niet weersproken dat [partij II] na het tot stand komen van de overeenkomst aan haar heeft gemeld dat zij de overeenkomst wilde herroepen. De kantonrechter begrijpt dat als een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. Dat [partij II] dat (als niet juridisch geschoolde) herroeping heeft genoemd, verandert niets aan het feit dat zij aan [partij I] heeft meegedeeld dat zij van de overeenkomst af wilde. Ondanks de juridisch niet correcte bewoordingen van [partij II] had [partij I] dat moeten begrijpen. Overigens heeft de gemachtigde die [partij II] heeft ingeschakeld daarna alsnog de juiste bewoordingen gebruikt. Het beroep op vernietigbaarheid van de overeenkomst wordt gehonoreerd.
2.11.
Dat betekent dat de vordering in conventie van [partij I] afgewezen had moeten worden. De kantonrechter zal het verstekvonnis van 23 mei 2018 vernietigen en de vordering van [partij I] alsnog afwijzen. Hieruit volgt dat [partij I] ten onrechte het verstekvonnis heeft geëxecuteerd en dat zij het door [partij II] aan haar betaalde bedrag van € 1.100,40 moet terugbetalen.
in reconventie
2.12.
In reconventie vordert [partij II] veroordeling van [partij I] tot betaling van, naar de kantonrechter begrijpt, de schade die zij heeft geleden ten gevolge van de onterechte executie van het verstekvonnis van 23 mei 2018. Die schade bestaat uit advocaatkosten ter hoogte van € 2.616,42. Tegen deze vordering heeft [partij I] aangevoerd dat [partij II] geen advocaatkosten had hoeven maken als zij gehoor had gegeven aan de sommaties van [partij I] . Hiermee gaat [partij I] er geheel aan voorbij dat de overeenkomst tot stand is gekomen doordat zij een verkooptruc heeft toegepast. Hiermee heeft zij onrechtmatig gehandeld en zij heeft [partij II] dan ook ten onrechte tot betaling gesommeerd. [partij II] kan moeilijk verweten worden dat zij niet tot betaling van die onterechte sommaties is overgegaan. Zij heeft [partij I] ook laten weten dat zij vanwege de toegepaste verkooptruc niet van plan was te betalen. Desondanks is [partij I] haar blijven bestoken met incasso’s, is zij een procedure gestart en heeft ze vervolgens het verstekvonnis gebruikt om via beslaglegging betaling af te dwingen van [partij II] . De kosten die [partij II] heeft moeten maken in verband met de executie van het verstekvonnis zijn een direct gevolg van het onrechtmatig handelen van [partij I] en komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
2.13.
Nu [partij I] de hoogte van de advocaatkosten niet betwist, wijst de kantonrechter het bedrag van € 2.616,42 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van instellen van deze vordering tot de voldoening daarvan.
in conventie en in reconventie
2.14.
[partij I] heeft in conventie en reconventie ongelijk gekregen en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [partij II] . [partij II] vordert de volledige proceskosten. In haar conclusie van 22 augustus 2018 heeft [partij II] deze kosten gespecificeerd. Het gaat om een bedrag van € 4.360,84 aan advocaatkosten.
2.15.
Deze vordering is toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
2.16.
[partij I] heeft op deze vordering met hetzelfde argument gereageerd als zij heeft gedaan ter betwisting van de vordering in reconventie. Ook hier gaat dat argument niet op en is van belang dat de vordering van [partij I] is gebaseerd op een overeenkomst die door middel van bedrog tot stand is gekomen. Het spreekt voor zich dat [partij I] daarvan op de hoogte was. Zij had dus moeten begrijpen dat op het moment dat in de procedure duidelijk zou worden dat zij [partij II] met onjuiste mededelingen heeft overgehaald om de overeenkomst te sluiten, die vordering geen kans van slagen zou hebben. Ondanks deze wetenschap heeft zij [partij II] gedagvaard. De kantonrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [partij I] heeft gedacht op deze manier een eenvoudig verdienmodel te creëren. Veel kleine zelfstandigen zullen immers, gelet op het relatief kleine bedrag van de vordering afgezet tegen de kosten die een gerechtelijke procedure mee kan brengen, verstek laten gaan. [partij I] verdient in dat geval niet alleen aan de overeenkomsten, maar ook aan de bijkomende incassokosten, die via de aan haar gelieerde firma [naam firma] worden geïncasseerd. De kantonrechter vindt dat zeer kwalijk en een extra reden om volledige proceskostenvergoeding toe te kennen. Bij gebrek aan betwisting van de hoogte van de door [partij II] gevorderde advocaatkosten wijst de kantonrechter het bedrag van € 4.360,84 toe.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
vernietigt het verstekvonnis van 23 mei 2018, en opnieuw rechtdoende wijst de vordering van [partij I] af;
3.2.
veroordeelt [partij I] om aan [partij II] € 1.100,40 te betalen, zijnde het bedrag dat [partij II] ten onrechte aan [partij I] heeft betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4.
veroordeelt [partij I] om aan [partij II] € 2.616,42 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van instellen van de vordering tot de voldoening daarvan;
in conventie en in reconventie verder
3.5.
veroordeelt [partij I] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de kant van [partij II] begroot op € 4.360,84 voor salaris gemachtigde, bepaalt dat [partij II] de kosten van de verzetdagvaarding zelf moet dragen. de volledige proceskosten te betalen ter hoogte van € 4.360,84;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2019.