ECLI:NL:RBMNE:2019:750

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
16/653050-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tijdens Gildefeesten in Soest

Op 26 februari 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man en zijn 20-jarige medeverdachte, die betrokken waren bij een gewelddadig voorval tijdens de Gildefeesten in Soest op 27 augustus 2017. De 19-jarige man werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand en een werkstraf van 140 uur, terwijl de medeverdachte een werkstraf van 120 uur kreeg, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Tijdens het feest werd het slachtoffer door een onbekende man op de grond gegooid, waarna de medeverdachte hem een vuistslag gaf. De 19-jarige verdachte gaf het slachtoffer vervolgens een krachtige trap tegen het hoofd, waardoor het slachtoffer buiten bewustzijn raakte en naar het ziekenhuis moest worden gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging, terwijl de medeverdachte werd veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank rekende het de verdachten zwaar aan dat zij zich zonder noemenswaardige aanleiding en onder invloed van alcohol schuldig hadden gemaakt aan ernstig uitgaansgeweld. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met het advies van de reclassering om jeugdstrafrecht toe te passen, de spijt van de verdachten, en het feit dat er een mediationtraject was opgestart met het slachtoffer. De opgelegde straffen kwamen overeen met de eis van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/653050-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V.A.S.E. Lantain en van hetgeen verdachte en mr. A.M. Beuwer, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: op 27 augustus 2017 te Soest samen met anderen geprobeerd heeft om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem via de heup op de grond te werpen en terwijl [slachtoffer] zich in een kwetsbare positie bevond, meerdere keren tegen zijn hoofd te stompen en meerdere keren tegen zijn hoofd te trappen;
subsidiair: op 27 augustus 2017 te Soest samen met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld op de hiervoor genoemde wijze;
feit 2 op 27 augustus 2017 te Soest openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft gehad ten gevolge van dit geweld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat onder feit 1 en feit 2 twee verschillende strafbare feiten cumulatief ten laste zijn gelegd terwijl deze feiten gebaseerd zijn op hetzelfde feitencomplex.
De officier van justitie is van oordeel dat geen sprake is van hetzelfde feitencomplex.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. De strafbare gedragingen poging doodslag dan wel poging zware mishandeling enerzijds en openbare geweldpleging anderzijds, hebben een ander doel en een andere strekking en beschermen verschillende rechtsbelangen. Indien verdachte schuldig wordt bevonden aan beide feiten is sprake van meerdaadse samenloop en zal daar in de strafmaat rekening mee worden gehouden. Geen rechtsregel verzet zich tegen het ten laste leggen van beide strafbare feiten. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van beide feiten.
Voor zover de verdediging beoogd heeft aan te voeren dat artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (het ‘ne bis in idem-beginsel’) is geschonden door de cumulatieve tenlastelegging, overweegt de rechtbank dat dat wetsartikel ziet op de situatie dat iemand nogmaals wordt vervolgd voor een feit waarover de rechter eerder al onherroepelijk heeft beslist. Die situatie doet zich hier niet voor.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de officier van justitie ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt dat verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) ruzie had met de aangever en dat zij samen geweld hebben uitgeoefend. Het door verdachte uitgeoefende geweld (een trap tegen het hoofd van aangever) was dusdanig ernstig dat hij daarbij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag. Verdachte heeft niet willens en wetens de mogelijkheid voor lief genomen dat de aangever als gevolg van het door hem uitgeoefende geweld zou komen te overlijden. Verdachte heeft één vuistslag gegeven en één trap in het gezicht, terwijl hij (leren) sneakers aan had. Dit levert hoogstens een poging zware mishandeling op.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben betrekking op beide feiten.
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte – onder andere – verklaard:
“Op zaterdag 26 augustus 2017 ben ik (…) naar het Gildefeest wat op het evenemententerrein aan de Ferdinand Huijcklaan te Soest was, gegaan. (…)
Op zondag 27 augustus 2017, omstreeks 01:30 uur wilde ik naar huis. (…) Ik pakte mijn fiets en zag dat er meerdere jongens achter mij aan kwamen. Wat daarna gebeurde weet ik niet meer. Ik ben dat stuk compleet kwijt. (…)
Op zondag 27 augustus 2017 omstreeks 01:45 (…) kwam ik weer bij mijn positieven in de EHBO tent. (…) Door het letsel wat ik kennelijk had opgelopen, was er voor mij een ambulance besteld om mij naar het Meander Ziekenhuis (…) te brengen.” [2]
Verbalisant [verbalisant] verklaart – onder andere – het volgende:
“Op zondag 27 augustus 2017 omstreeks 01:15 uur (…) zag [ik] dat er twee manspersonen met elkaar in gevecht gingen. (…) Ik zag dat het slachtoffer met kracht naar de grond gewerkt werd. Ik zag dat de manspersoon (…) met een heupworp het slachtoffer liet struikelen. (…) Uit mijn rechter ooghoek zag ik nog 2 manspersonen aan komen rennen. Een van deze manspersonen (…) had een licht vest aan met een camouflage print erop. (…) Ik zag dat deze manspersoon boven op het slachtoffer dook en hem een vuistslag gaf richting het gezicht. (…) De andere manspersoon droeg een donkerkleurige jas (…) (nader genoemd verdachte). Ik zag dat de verdachte op het slachtoffer dook en met zijn vuist richting het lichaam van het slachtoffer sloeg. Vervolgens zag ik dat verdachte opstond en een voorwaartse trap gaf richting het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat de verdachte met zijn voet vol het gezicht van het slachtoffer raakte. Ik hoorde een doffe klap toen de verdachte met zijn schoen het gezicht van het slachtoffer raakte. Ik zag dat het hoofd van het slachtoffer naar de zijkant om klapte. Ik zag dat er uit de neus van het slachtoffer bloed spoot. Vervolgens heb ik verbalisant de verdachte bij de arm gepakt (…). Ik constateerde aan de hand van het identiteitsbewijs dat de verdachte bleek te zijn [verdachte] (…).
Vervolgens heb ik de verdachte gevraagd wat er gebeurd was. De verdachte antwoordde mij: (…) hij kwam langs lopen en zei dat ik een kankermongool was (…). Dat moet je niet tegen mij zeggen want dan maak ik je dood, dan pak ik je, dan pak ik je. (…) Ik heb hem een schop voor zijn kop gegeven. Eigenlijk had ik dat niet moeten doen, maar hij verdiende het.” [3]
Op aanvullende vragen antwoordt verbalisant [verbalisant] als volgt:
“Ik zag dat dader 2 alle ruimte had om het slachtoffer te schoppen. Ik zag dat hij zijn rechterbeen naar achter uithaalde en vervolgens met volle kracht tegen het hoofd van het slachtoffer schopte. (…)
Ik zag dat de trap tegen de linker zijkant van het hoofd kwam. (…)
Het leek mij dat het slachtoffer knock-out getrapt werd. Zijn gezicht klapte in het verlengde van de richting waarin de trap was gegeven. Ik zag dat zijn hoofd als het ware weg klapte. Het leek net alsof er hard tegen een voetbal was aangetrapt.” [4]
Getuige [getuige] was op 27 augustus 2017 werkzaam als EHBO-hulpverlener bij het Gildefeest te Soest. [5] Hij verklaart – onder andere – het volgende:
“Ik zag dat dader 1 een stomp in het gezicht gaf van het op de grond liggende slachtoffer. Het slachtoffer lag toen al op zijn zij. Ik zag dat dader 1 vol uithaalde. Ik zag dat dader 1 zijn hand van achteren uithaalde om snelheid aan de klap te geven en zijn vuist vol op het gezicht van het slachtoffer liet komen. Ik zag dat het gezicht van het slachtoffer door de klap bewoog. (…)
Ik zag vervolgens dat dader 2 voorovergebogen bij het slachtoffer stond. (…) Ik zag dat dader 2 het slachtoffer een met volle kracht gegeven stomp vol op zijn neus gaf. Ik zag dat dader 2 echt uithaalde en daarbij zijn schouder indraaide. Ik zag dat dader 2 overeind kwam en dat hij toen met kracht het slachtoffer met zijn rechter voet een harde trap tegen het hoofd gaf. Ik zag dat deze trap op een zodanige wijze werd gegeven, zoals men een voetbal trapt. Hij draaide daarbij zij rechter heup naar voren. Ik zag dat ten gevolge van die trap het hoofd van het slachtoffer opzij sloeg.” [6]
In de specialistenbrief, opgesteld door [A] , is met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] het volgende opgenomen:
“(…) Patiënt bezocht op zondag 27 augustus 2017 de afdeling spoedeisende hulp (…)
Lichamelijk onderzoek
Hoofdwond 2 cm (…) rechts frontaal voorhoofd zwelling, bloedneus en drukpijn (…)
Licht traumatisch hersenletsel”. [7]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 12 februari 2019 verklaard dat hij naar het Gildefeest is geweest en die avond een donkere jas aan had. Op een gegeven moment liep hij samen met de medeverdachte naar zijn fiets en toen zei een jongen iets dat hen irriteerde. Een paar minuten later zag verdachte dat die jongen door iemand op de grond werd gegooid. Verdachte en de medeverdachte zijn toen naar de jongen toegegaan. Verdachte zag dat de medeverdachte de jongen een klap gaf. De medeverdachte werd van de jongen afgetrokken en toen sloeg verdachte met kracht met zijn vuist tegen het hoofd van de jongen. Verdachte stond daarna op en toen gaf hij met kracht een trap tegen het hoofd van de jongen. [8]
Bewijsoverwegingen
Feit 1
(Voorwaardelijk) opzet
Uit de verklaring van verdachte dat hij een donkere jas aan had en een jongen tegen zijn hoofd heeft getrapt, leidt de rechtbank af dat hij degene is geweest die door getuige [getuige] als ‘dader 2’ is omschreven en door getuige [verbalisant] in zijn eerste verklaring is omschreven als ‘verdachte’ en in zijn aanvullende verklaring als ‘dader 2’.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [slachtoffer] op de grond was gegooid door een onbekend gebleven man. Verdachte heeft dat gezien. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte naar [slachtoffer] toegesneld. Verdachte heeft gezien dat de medeverdachte [slachtoffer] een stomp in zijn gezicht gaf, terwijl [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond lag. Verdachte heeft daarna zelf ook een krachtige vuistslag tegen het hoofd van [slachtoffer] gegeven en met veel kracht en met geschoeide voet – alsof hij een voetbal wegtrapte – tegen de linkerzijkant van zijn hoofd getrapt. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte aldus bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van deze geweldsuitingen zou komen te overlijden.
De rechtbank overweegt dat het een algemene ervaringsregel is dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en dat wanneer met veel kracht geweld op het hoofd wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. In dit geval neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer] al twee forse vuistslagen tegen het hoofd had gekregen, voordat verdachte een erg krachtige ‘voetbaltrap’ tegen de zijkant van zijn hoofd gaf. Juist de zijkant van het hoofd, waar de slaap zich bevindt, is één van de meest kwetsbare plaatsen daarvan. Het slachtoffer lag op dat moment bovendien al bewegingsloos op de grond. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer] ten gevolge van die trap zou komen te overlijden. Dat verdachte leren sneakers aan had en geen ‘zware’ schoenen, zoals door de verdediging is aangevoerd, doet aan dat oordeel niet af.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ervan op de hoogte was dat [slachtoffer] eerder al een vuistslag tegen het hoofd had gekregen en dat dat hem niet weerhield om zelf ook twee keer met kracht geweld op het hoofd van [slachtoffer] uit te oefenen. Weliswaar heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij boos en dronken was en daarom niet goed nadacht, maar dat zijn omstandigheden die voor zijn eigen risico komen. Aanwijzingen waaruit blijkt dat verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, zijn de rechtbank dus niet gebleken. De rechtbank acht bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door hem met kracht tegen het hoofd te stompen en te trappen.
Partiele vrijspraak van medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat tussen verdachte, medeverdachte en/of de onbekend gebleven derde persoon sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking of een gezamenlijk plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van medeplegen.
Feit 2
Voor een veroordeling voor openlijke geweldpleging is het voldoende dat de dader opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van het openlijk geweld en dat hij daaraan een voldoende (significante en wezenlijke) bijdrage heeft geleverd. Uit de voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte opzet had om in vereniging openlijk geweld te plegen. Verdachte was immers op een voor het publiek vrij toegankelijk (festival)terrein en had gezien dat twee anderen (waaronder medeverdachte) geweld hadden uitgeoefend op [slachtoffer] . Door [slachtoffer] vervolgens tegen het hoofd te stompen en te trappen heeft verdachte een voldoende significante bijdrage aan dat openlijke geweld geleverd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
Primair:
op 27 augustus 2017 te Soest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,
- terwijl die [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond lag,
- met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gestompt, en
- met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 27 augustus 2017 te Soest, op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het via de heup op de grond werpen van voornoemde [slachtoffer] en
vervolgens, terwijl die [slachtoffer] in een kwetsbare positie, op de grond lag,
- het meermalen met kracht met gebalde vuisten stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
- het met kracht met geschoeide voet trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer] ,
terwijl dit gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad bij voornoemde [slachtoffer] , te weten
- een (open) wond op het hoofd en
- een zwelling op het voorhoofd en
- een bloedneus en
- ( licht) traumatisch hersenletsel.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1: primair: poging tot doodslag;
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie neemt het advies van de reclassering over om het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met de bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij (het JongVolwassenen team van) Reclassering Nederland en een ambulante behandeling bij De Waag;
- een werkstraf van 140 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ook op het standpunt dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte bereid is mee te werken aan reclasseringscontact en een behandeling bij De Waag, maar verzoekt de rechtbank een eventueel op te leggen taakstraf of voorwaardelijke jeugddetentie te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld tijdens de Gildefeesten in Soest van 2017. Zonder noemenswaardige aanleiding en onder invloed van veel drank heeft verdachte buitensporig geweld uitgeoefend op een slachtoffer dat daarvoor al door twee andere jongens te grazen was genomen. Uit de vordering benadeelde partij leidt de rechtbank af dat het slachtoffer als gevolg van het op hem uitgeoefende geweld zelfs na anderhalf jaar tijd nog steeds last heeft van concentratieproblemen en ‘black-outs’. Dat het niet erger is afgelopen is niet aan het handelen van verdachte te danken. Daarbij komt dat het niet alleen voor [slachtoffer] een heftig incident is geweest. Het geweld vond plaats tijdens een uitgaanssituatie met meerdere omstanders en door het plegen van dergelijk zinloos geweld worden gevoelens van angst, onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving versterkt. Al dit voorgaande rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblaf van verdachte van 31 december 2018, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een (ongedateerd) reclasseringsadvies, uitgebracht door M. Visser van Reclassering Nederland. Uit dit advies volgt dat verdachte een positieve persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt, oprecht spijt heeft van zijn daad en dat op zijn initiatief mediation met het slachtoffer is opgestart. De reclassering schat de kans op recidive in als laag en adviseert om jeugdstrafrecht toe te passen gelet op de persoon van verdachte. Bij een veroordeling adviseert de reclassering om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij (het JongVolwassenen team van) Reclassering Nederland en ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke zorgverlener.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de slotovereenkomst na mediation tussen verdachte en het slachtoffer, waaruit volgt dat verdachte en het slachtoffer elkaar hebben ontmoet, dat verdachte zijn oprechte excuses heeft gemaakt en dat het slachtoffer de excuses heeft aanvaard. Verder blijkt uit de overeenkomst dat verdachte er welwillend tegenover staat om de schade van het slachtoffer te vergoeden, maar dat de hoogte van de schade op het moment van tekenen nog niet bekend was. Tot slot volgt uit deze overeenkomst dat zowel slachtoffer als verdachte tevreden zijn over de persoonlijke ontmoeting en dat het slachtoffer verdere vervolging niet nodig vindt indien afspraken over schadeafwikkeling kunnen worden gemaakt.
Ook ter terechtzitting heeft verdachte de indruk gewekt dat hij verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn handelen en oprecht spijt heeft van wat hij het slachtoffer heeft aangedaan.
Strafoplegging
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde 18 jaar oud. De rechtbank ziet aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Daarbij is gelet op de persoon van verdachte, op de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, en het reclasseringsadvies zoals hierboven is uiteengezet.
De rechtbank ziet zich aan de ene kant geconfronteerd met een verdachte die een zeer ernstig feit heeft gepleegd, waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie van enkele maanden een passende straf is. Maar de rechtbank ziet aan de andere kant ook een jonge verdachte zonder strafblad, die oprecht spijt heeft van zijn handelen en die na het incident een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Bij de strafoplegging laat de rechtbank in het bijzonder in het voordeel van verdachte meewegen dat hij door deelname aan een mediationtraject (mogelijk) heeft bijgedragen aan de verwerking van de gebeurtenis voor het slachtoffer. De rechtbank ziet alles overwegend daarom, net als de officier van justitie, aanleiding om in deze zaak geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank zal daarom de straf opleggen zoals door de officier van justitie is geëist.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert van verdachte en de medeverdachte een hoofdelijk bedrag van € 2.816,44. Dit bedrag bestaat uit € 266,44 materiële schade en € 2.550,00 immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de gevorderde materiële schade niet, maar verzoekt het immateriële deel van de vordering benadeelde partij te matigen tot € 2.000,00.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat [slachtoffer] als gevolg van de hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade wijst de rechtbank als niet betwist toe. Voor wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] duidelijk heeft aangevoerd welke fysieke en psychische klachten hij nog steeds heeft als gevolg van het bewezen verklaarde. Zo heeft [slachtoffer] studievertraging opgelopen en heeft hij nog last van ‘black-outs’ en concentratieverlies. De rechtbank waardeert de immateriële schade in redelijkheid en billijkheid daarom op € 2.550,00. Dat betekent dat de vordering volledig wordt toegewezen tot in totaal € 2.816,44. De rechtbank zal verder de gevorderde rente vanaf 27 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling toewijzen.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien de mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.816,44 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
1 (één) maand;
- bepaalt dat deze
jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis het Reclassering Nederland meldt op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht tijdens kantooruren. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* zich laat behandelen door de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 140 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 70 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
- bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
Benadeelde partij
- wijst de
vorderingvan [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 2.816,44;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.816,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2017 tot de dag van de volledige betaling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Leijten, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en J.W. Veenendaal, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Soest, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- voornoemde [slachtoffer] via zijn heup op de grond heeft geworpen en/of
vervolgens terwijl die [slachtoffer] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie, op
de grond lag
- ( meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist(en)) tegen het hoofd en/of het
gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft
gestompt en/of geslagen, en/of
- ( meermalen) (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het
gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer]
heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Soest, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] via zijn heup op de grond te werpen en/of
vervolgens terwijl die [slachtoffer] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie, op
de grond lag
- die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist(en)) tegen het hoofd
en/of het gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen het lichaam van
[slachtoffer] te stompen en/of te slaan, en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of
het gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer]
te schoppen en/of te trappen,
waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op 27 augustus 2017 te Soest, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met een ander of anderen, op/aan de openbare weg, de
Ferdinand Huycklaan, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor
het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het via de heup op de grond werpen van voornoemde [slachtoffer] en/of
vervolgens, terwijl die [slachtoffer] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie,
op de grond lag,
- het (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist(en)) stompen en/of slaan
tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen
het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het (meermalen) (met kracht) met geschoeide voet trappen en/of schoppen
tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen
het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl dit (door hem (verdachte)) gepleegde geweld enig lichamelijk letsel
ten gevolge heeft gehad bij voornoemde [slachtoffer] , te weten
- een (open) wond op het hoofd en/of
- een zwelling op het voorhoofd en/of
- een bloedneus en/of
- ( licht) traumatisch hersenletsel;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met registratienummer PL0900-2017262809 van 28 augustus 2017 en 5 september 2017 doorgenummerd van pagina 1 tot en met 74, opgemaakt door de politie eenheid Midden-Nederland, district Oost-Utrecht. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 27 augustus 2017, pagina 30-31.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , van 27 augustus 2017, pagina 38.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant] , van 5 september 2017, pagina 72.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 27 augustus 2017, pagina 47.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 3 september 2017, pagina 65-66.
7.Een schriftelijk bescheid, specialistenbrief van [A] , ANIOS chirurgie, van 27 augustus 2017, pagina 36-37.
8.Proces-verbaal van de terechtzitting van 12 februari 2019.