ECLI:NL:RBMNE:2019:749

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
16/653049-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee verdachten voor geweldsdelicten tijdens de Gildefeesten in Soest

Op 26 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee verdachten, een 19-jarige en een 20-jarige man, die betrokken waren bij een gewelddadig voorval tijdens de Gildefeesten in Soest op 27 augustus 2017. De 19-jarige verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand en een werkstraf van 140 uur, terwijl de 20-jarige medeverdachte een werkstraf van 120 uur kreeg, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Tijdens het feest werd het slachtoffer door een onbekende man op de grond gegooid, waarna de medeverdachte hem een vuistslag gaf. De 19-jarige verdachte gaf het slachtoffer vervolgens een krachtige trap tegen het hoofd, waardoor het slachtoffer buiten bewustzijn raakte en naar het ziekenhuis moest worden gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank rekende het de verdachten zwaar aan dat zij zich zonder noemenswaardige aanleiding en onder invloed van alcohol schuldig maakten aan deze ernstige vorm van uitgaansgeweld. Bij het bepalen van de straf hield de rechtbank rekening met het advies van de reclassering om jeugdstrafrecht toe te passen, de leeftijd van de verdachten en het feit dat er een mediationtraject was opgestart. De rechtbank achtte de opgelegde straffen gelijk aan de eis van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/653049-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V.A.S.E. Lantain en van hetgeen verdachte en mr. B Mor-Yazir, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: op 27 augustus 2017 te Soest samen met anderen geprobeerd heeft om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem via de heup op de grond te werpen en terwijl [slachtoffer] zich in een kwetsbare positie bevond, meerdere keren tegen zijn hoofd te stompen en meerdere keren tegen zijn hoofd te trappen;
subsidiair: op 27 augustus 2017 te Soest samen met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld op de hiervoor genoemde wijze;
feit 2 op 27 augustus 2017 te Soest openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft gehad ten gevolge van dit geweld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat onder feit 1 en feit 2 twee verschillende strafbare feiten cumulatief ten laste zijn gelegd terwijl deze feiten gebaseerd zijn op hetzelfde feitencomplex.
De officier van justitie is van oordeel dat geen sprake is van hetzelfde feitencomplex.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. De strafbare gedragingen poging doodslag dan wel poging zware mishandeling enerzijds en openbare geweldpleging anderzijds, hebben een ander doel en strekking en beschermen verschillende rechtsbelangen. Indien verdachte wordt schuldig bevonden aan beide feiten is sprake van meerdaadse samenloop en zal daar in de strafmaat rekening mee worden gehouden. Geen rechtsregel verzet zich tegen het ten laste leggen van beide strafbare feiten. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van beide feiten.
Voor zover de verdediging beoogd heeft aan te voeren dat artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (het ‘ne bis in idem-beginsel’) is geschonden door de cumulatieve tenlastelegging, overweegt de rechtbank dat dat wetsartikel ziet op de situatie dat iemand nogmaals wordt vervolgd voor een feit waarover de rechter eerder al onherroepelijk heeft beslist. Die situatie doet zich hier niet voor.
De rechtbank oordeelt dan ook dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht de onder 1 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie stelt dat verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) geweld heeft gepleegd tegen aangever zodanig dat sprake is van openlijke geweldpleging. Verdachte was degene die heeft gestompt tegen het hoofd van aangever. De trap tegen het hoofd van aangever heeft de medeverdachte uitgedeeld. Ten aanzien van feit 1 levert dit een poging zware mishandeling op. Het geweld van verdachte was dusdanig ernstig dat hij daarbij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw stelt dat slechts één klap op het gezicht van aangever kan worden bewezen en dat uit de uiterlijke verschijningsvorm niet afgeleid kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen bij aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben betrekking op beide feiten.
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte – onder andere – verklaard:
“Op zaterdag 26 augustus 2017 ben ik (…) naar het Gildefeest wat op het evenemententerrein aan de Ferdinand Huijcklaan te Soest was, gegaan. (…)
Op zondag 27 augustus 2017, omstreeks 01:30 uur wilde ik naar huis. (…) Ik pakte mijn fiets en zag dat er meerdere jongens achter mij aan kwamen. Wat daarna gebeurde weet ik niet meer. Ik ben dat stuk compleet kwijt. (…)
Op zondag 27 augustus 2017 omstreeks 01:45 (…) kwam ik weer bij mijn positieven in de EHBO tent. (…) Door het letsel wat ik kennelijk had opgelopen, was er voor mij een ambulance besteld om mij naar het Meander Ziekenhuis (…) te brengen.” [2]
Verbalisant [verbalisant] verklaart – onder andere – het volgende:
“Op zondag 27 augustus 2017 omstreeks 01:15 uur (…) zag [ik] dat er twee manspersonen met elkaar in gevecht gingen. (…) Ik zag dat het slachtoffer met kracht naar de grond gewerkt werd. Ik zag dat de manspersoon (…) met een heupworp het slachtoffer liet struikelen. (…) Uit mijn rechter ooghoek zag ik nog 2 manspersonen aan komen rennen. Een van deze manspersonen (…) had een licht vest aan met een camouflage print erop. (…) Ik zag dat deze manspersoon boven op het slachtoffer dook en hem een vuistslag gaf richting het gezicht. (…) De andere manspersoon droeg een donkerkleurige jas (…) (nader genoemd verdachte). Ik zag dat de verdachte op het slachtoffer dook en met zijn vuist richting het lichaam van het slachtoffer sloeg. Vervolgens zag ik dat verdachte opstond en een voorwaartse trap gaf richting het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat de verdachte met zijn voet vol het gezicht van het slachtoffer raakte. Ik zag dat het hoofd van het slachtoffer naar de zijkant omklapte. Ik zag dat er uit de neus van het slachtoffer bloed spoot. Vervolgens zag ik dat verdachte opstond en een voorwaartse trap gaf richting het hoofd van het slachtoffer.” [3]
Getuige [getuige] was op 27 augustus 2017 werkzaam als EHBO-hulpverlener bij het Gildefeest te Soest. [4] Hij verklaart – onder andere – het volgende:
“Ik zag dat dader 1 een stomp in het gezicht gaf van het op de grond liggende slachtoffer. Het slachtoffer lag toen al op zijn zij. Ik zag dat dader 1 vol uithaalde. Ik zag dat dader 1 zijn hand van achteren uithaalde om snelheid aan de klap te geven en zijn vuist vol op het gezicht van het slachtoffer liet komen. Ik zag dat het gezicht van het slachtoffer door de klap bewoog. (…)
Ik zag vervolgens dat dader 2 voorovergebogen bij het slachtoffer stond. (…) Ik zag dat dader 2 het slachtoffer een met volle kracht gegeven stomp vol op zijn neus gaf. Ik zag dat dader 2 echt uithaalde en daarbij zijn schouder indraaide. Ik zag dat dader 2 overeind kwam en dat hij toen met kracht het slachtoffer met zijn rechter voet een harde trap tegen het hoofd gaf. Ik zag dat deze trap op een zodanige wijze werd gegeven, zoals men een voetbal trapt.” [5]
In de specialistenbrief, opgesteld door [A] , is met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] het volgende opgenomen:
“(…) Patiënt bezocht op zondag 27 augustus 2017 de afdeling spoedeisende hulp (…)
Lichamelijk onderzoek
Hoofdwond 2 cm (…) rechts frontaal voorhoofd zwelling, bloedneus en drukpijn (…)
Licht traumatisch hersenletsel”. [6]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 12 februari 2019 verklaard dat hij naar het Gildefeest in Soest is geweest en die avond kleding met een camouflageprint aan had. Verdachte wilde naar huis gaan en stond bij zijn fiets te wachten. Op een gegeven moment was er een jongen, die iets zei wat verdachte irriteerde. Er werd wat geduwd. Een paar minuten later zag verdachte dat die jongen op de grond lag. Verdachte is toen naar de jongen toegegaan en heeft een krachtige vuistslag tegen zijn hoofd gegeven. Daarna werd verdachte door een beveiliger weggetrokken. [7]
Bewijsoverwegingen
Uit de verklaring van verdachte dat hij de avond van het Gildefeest kleding met camouflageprint aan had, leidt de rechtbank af dat hij degene is geweest die de eerste klap aan [slachtoffer] heeft uitgedeeld, en dat hij degene is die door getuige [getuige] als ‘dader 1’ is omschreven. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen verder af dat aangever [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) op de grond was gegooid door een onbekend gebleven man. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte naar [slachtoffer] toegesneld. Terwijl [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond lag, heeft verdachte hem een krachtige vuistslag in het gezicht gegeven. Daarna is verdachte weggetrokken door een beveiliger en vervolgens heeft de medeverdachte [slachtoffer] tegen het hoofd gestompt en getrapt.
Feit 1
Vrijspraak poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs beschikbaar is waaruit afgeleid kan worden dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van poging tot doodslag. Van dit ten laste gelegde feit wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Poging zware mishandeling
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte door een krachtige vuistslag in het gezicht van [slachtoffer] te geven, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van deze klap zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt dat het een algemene ervaringsregel is dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. Niet iedere klap tegen het hoofd zal echter tot zwaar lichamelijk letsel kunnen leiden. De rechtbank dient in ieder geval de gerichtheid en de kracht van het uitgeoefende geweld in ogenschouw te nemen. In dit geval lag [slachtoffer] op de grond in een kwetsbare positie: het zal voor hem vanuit die positie niet makkelijk geweest zijn om zich tegen verdachte te verdedigen. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte heeft geknield om beter bij het – op zijn zij – liggende slachtoffer te komen. De getuige [getuige] beschrijft dat verdachte “zijn hand van achteren uithaalde om snelheid aan de klap te geven en zijn vuist vol op het gezicht van het slachtoffer liet komen”. Daarbij is dus kennelijk veel kracht gebruikt, terwijl het hoofd van het slachtoffer vanwege zijn liggende positie niet met de vuistslag kan meebewegen. Gelet op deze omstandigheden overweegt de rechtbank dat de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer] als gevolg van de klap zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dergelijke aanwijzingen van het tegendeel zijn de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd te stompen.
Partiele vrijspraak van medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat tussen verdachte, medeverdachte en/of de onbekend gebleven derde persoon sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking of een gezamenlijk plan om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van medeplegen.
Feit 2
Voor een veroordeling voor openlijke geweldpleging is het voldoende dat de dader opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van het openlijk geweld en dat hij daaraan een voldoende (significante en wezenlijke) bijdrage heeft geleverd. Uit de voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte opzet had om in vereniging openlijk geweld te plegen. Verdachte was immers op een voor het publiek vrij toegankelijk (festival)terrein en de rechtbank acht bewezen dat hij gezien had dat [slachtoffer] (door een ander persoon) op de grond was gegooid. Door [slachtoffer] vervolgens tegen het hoofd te stompen heeft verdachte een voldoende significante bijdrage aan dat openlijke geweld geleverd. Door het handelen van verdachte heeft hij ook bijgedragen aan een sfeer van geweld waarin ook de medeverdachte geweld richting [slachtoffer] heeft uitgeoefend.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 27 augustus 2017 te Soest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- terwijl die [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond lag;
- met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gestompt;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 27 augustus 2017 te Soest, op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het via de heup op de grond werpen van voornoemde [slachtoffer] en
vervolgens, terwijl die [slachtoffer] in een kwetsbare positie, op de grond lag,
- het meermalen met kracht met gebalde vuisten stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
- het met kracht met geschoeide voet trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer] ,
terwijl dit gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad bij voornoemde [slachtoffer] , te weten
- een (open) wond op het hoofd en
- een zwelling op het voorhoofd en
- een bloedneus en
- ( licht) traumatisch hersenletsel.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1: poging tot zware mishandeling
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie neemt het advies van de reclassering over om het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een werkstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte van 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland en een ambulante behandeling bij De Waag.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank de verdediging niet volgt in haar standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, verzoekt de verdediging het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte staat open voor de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie zijn gevorderd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld tijdens de Gildefeesten in Soest van 2017. Zonder noemenswaardige aanleiding en onder invloed van veel drank heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] , die in een kwetsbare positie op de grond lag, een harde vuistslag in het gezicht gegeven. Dit geweld heeft een rol gespeeld in de verdere escalatie, want de medeverdachte heeft vlak daarna een vuistslag en een harde trap tegen het hoofd van [slachtoffer] gegeven. Dit geweld vond plaats tijdens een uitgaanssituatie met meerdere omstanders. Door het plegen van dergelijk zinloos geweld worden gevoelens van angst, onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving versterkt. Al dit voorgaande rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsadvies van 19 november 2018, uitgebracht door D. Keijzer van Reclassering Nederland. Uit dit advies volgt dat verdachte een positieve persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. De reclassering schat de kans op recidive in als laag en adviseert om jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de persoon van verdachte. Bij een veroordeling adviseert de reclassering om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij Reclassering Nederland en ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke zorgverlener.
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar oud. De rechtbank ziet aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Daarbij is gelet op de persoon van verdachte, op de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, en op het reclasseringsadvies zoals hiervoor is uiteengezet.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 31 december 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de slotovereenkomst na mediation tussen verdachte en het slachtoffer, waaruit volgt dat verdachte en het slachtoffer elkaar hebben ontmoet, dat verdachte zijn oprechte excuses heeft gemaakt en dat het slachtoffer de excuses heeft aanvaard. Verder blijkt uit de overeenkomst dat verdachte er welwillend tegenover staat om de schade van het slachtoffer te vergoeden, maar dat de hoogte van de schade op het moment van tekenen nog niet bekend was. Tot slot volgt uit deze overeenkomst dat zowel slachtoffer als verdachte tevreden zijn over de persoonlijke ontmoeting en dat het slachtoffer verdere vervolging niet nodig vindt indien afspraken over schadeafwikkeling kunnen worden gemaakt. Dit weegt in het voordeel van verdachte mee.
Alles afwegend, oordeelt de rechtbank dat de straf zoals door de officier van justitie is geëist passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert van verdachte en de medeverdachte een hoofdelijk bedrag van € 2.816,44. Dit bedrag bestaat uit € 266,44 materiële schade en € 2.550,00 immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de gevorderde materiële schade niet in geval van een bewezenverklaring, maar verzoekt het immateriële deel van de vordering benadeelde partij te matigen. De benadeelde partij heeft niet onderbouwd dat hij een studiejaar heeft gemist.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat [slachtoffer] als gevolg van de hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade wijst de rechtbank als niet betwist toe. Voor wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] duidelijk heeft aangevoerd welke fysieke en psychische klachten hij nog steeds heeft als gevolg van het bewezen verklaarde. Zo heeft [slachtoffer] studievertraging opgelopen, heeft hij nog last van ‘black-outs’ en concentratieverlies. De rechtbank waardeert de immateriële schade in redelijkheid en billijkheid daarom op € 2.550,00. Dat betekent dat de vordering volledig wordt toegewezen tot in totaal € 2.816,44. De rechtbank zal verder de gevorderde rente vanaf 27 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling toewijzen.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien de mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.816,44 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
Vrijspraak
- verklaart de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag onvoldoende wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
- bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
- bepaalt dat
40 uurvan deze werkstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, te vervangen voor 20 dagen jeugddetentie indien verdachte deze werkstraf niet of niet naar behoren verricht, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis tussen 13:00 en 16:30 uur meldt Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* zich laat behandelen door de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- wijst de
vorderingvan [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 2.816,44;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.816,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2017 tot de dag van de volledige betaling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Leijten, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en J.W. Veenendaal, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Soest, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- voornoemde [slachtoffer] via zijn heup op de grond heeft geworpen en/of
vervolgens terwijl die [slachtoffer] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie, op
de grond lag
- ( meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist(en)) tegen het hoofd en/of het
gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft
gestompt en/of geslagen, en/of
- ( meermalen) (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het
gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer]
heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Soest, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] via zijn heup op de grond te werpen en/of
vervolgens terwijl die [slachtoffer] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie, op
de grond lag
- die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist(en)) tegen het hoofd
en/of het gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen het lichaam van
[slachtoffer] te stompen en/of te slaan, en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of
het gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer]
te schoppen en/of te trappen,
waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op 27 augustus 2017 te Soest, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met een ander of anderen, op/aan de openbare weg, de
Ferdinand Huycklaan, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor
het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het via de heup op de grond werpen van voornoemde [slachtoffer] en/of
vervolgens, terwijl die [slachtoffer] roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie,
op de grond lag,
- het (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist(en)) stompen en/of slaan
tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen
het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het (meermalen) (met kracht) met geschoeide voet trappen en/of schoppen
tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het bovenlichaam en/of elders tegen
het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl dit (door hem (verdachte)) gepleegde geweld enig lichamelijk letsel
ten gevolge heeft gehad bij voornoemde [slachtoffer] , te weten
- een (open) wond op het hoofd en/of
- een zwelling op het voorhoofd en/of
- een bloedneus en/of
- ( licht) traumatisch hersenletsel;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met registratienummer PL0900-2017262809 van 28 augustus 2017 en 5 september 2017 doorgenummerd van pagina 1 tot en met 74, opgemaakt door de politie eenheid Midden-Nederland, district Oost-Utrecht. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 27 augustus 2017, pagina 30-31.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , van 27 augustus 2017, pagina 38.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 27 augustus 2017, pagina 47.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 3 september 2017, pagina 65-66.
6.Een schriftelijk bescheid, specialistenbrief van [A] , ANIOS chirurgie, van 27 augustus 2017, pagina 36-37.
7.Proces-verbaal van de terechtzitting van 12 februari 2019.