4.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben betrekking op beide feiten.
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte – onder andere – verklaard:
“Op zaterdag 26 augustus 2017 ben ik (…) naar het Gildefeest wat op het evenemententerrein aan de Ferdinand Huijcklaan te Soest was, gegaan. (…)
Op zondag 27 augustus 2017, omstreeks 01:30 uur wilde ik naar huis. (…) Ik pakte mijn fiets en zag dat er meerdere jongens achter mij aan kwamen. Wat daarna gebeurde weet ik niet meer. Ik ben dat stuk compleet kwijt. (…)
Op zondag 27 augustus 2017 omstreeks 01:45 (…) kwam ik weer bij mijn positieven in de EHBO tent. (…) Door het letsel wat ik kennelijk had opgelopen, was er voor mij een ambulance besteld om mij naar het Meander Ziekenhuis (…) te brengen.”
Verbalisant [verbalisant] verklaart – onder andere – het volgende:
“Op zondag 27 augustus 2017 omstreeks 01:15 uur (…) zag [ik] dat er twee manspersonen met elkaar in gevecht gingen. (…) Ik zag dat het slachtoffer met kracht naar de grond gewerkt werd. Ik zag dat de manspersoon (…) met een heupworp het slachtoffer liet struikelen. (…) Uit mijn rechter ooghoek zag ik nog 2 manspersonen aan komen rennen. Een van deze manspersonen (…) had een licht vest aan met een camouflage print erop. (…) Ik zag dat deze manspersoon boven op het slachtoffer dook en hem een vuistslag gaf richting het gezicht. (…) De andere manspersoon droeg een donkerkleurige jas (…) (nader genoemd verdachte). Ik zag dat de verdachte op het slachtoffer dook en met zijn vuist richting het lichaam van het slachtoffer sloeg. Vervolgens zag ik dat verdachte opstond en een voorwaartse trap gaf richting het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat de verdachte met zijn voet vol het gezicht van het slachtoffer raakte. Ik zag dat het hoofd van het slachtoffer naar de zijkant omklapte. Ik zag dat er uit de neus van het slachtoffer bloed spoot. Vervolgens zag ik dat verdachte opstond en een voorwaartse trap gaf richting het hoofd van het slachtoffer.”
Getuige [getuige] was op 27 augustus 2017 werkzaam als EHBO-hulpverlener bij het Gildefeest te Soest.Hij verklaart – onder andere – het volgende:
“Ik zag dat dader 1 een stomp in het gezicht gaf van het op de grond liggende slachtoffer. Het slachtoffer lag toen al op zijn zij. Ik zag dat dader 1 vol uithaalde. Ik zag dat dader 1 zijn hand van achteren uithaalde om snelheid aan de klap te geven en zijn vuist vol op het gezicht van het slachtoffer liet komen. Ik zag dat het gezicht van het slachtoffer door de klap bewoog. (…)
Ik zag vervolgens dat dader 2 voorovergebogen bij het slachtoffer stond. (…) Ik zag dat dader 2 het slachtoffer een met volle kracht gegeven stomp vol op zijn neus gaf. Ik zag dat dader 2 echt uithaalde en daarbij zijn schouder indraaide. Ik zag dat dader 2 overeind kwam en dat hij toen met kracht het slachtoffer met zijn rechter voet een harde trap tegen het hoofd gaf. Ik zag dat deze trap op een zodanige wijze werd gegeven, zoals men een voetbal trapt.”
In de specialistenbrief, opgesteld door [A] , is met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] het volgende opgenomen:
“(…) Patiënt bezocht op zondag 27 augustus 2017 de afdeling spoedeisende hulp (…)
Lichamelijk onderzoek
Hoofdwond 2 cm (…) rechts frontaal voorhoofd zwelling, bloedneus en drukpijn (…)
Licht traumatisch hersenletsel”.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 12 februari 2019 verklaard dat hij naar het Gildefeest in Soest is geweest en die avond kleding met een camouflageprint aan had. Verdachte wilde naar huis gaan en stond bij zijn fiets te wachten. Op een gegeven moment was er een jongen, die iets zei wat verdachte irriteerde. Er werd wat geduwd. Een paar minuten later zag verdachte dat die jongen op de grond lag. Verdachte is toen naar de jongen toegegaan en heeft een krachtige vuistslag tegen zijn hoofd gegeven. Daarna werd verdachte door een beveiliger weggetrokken.
Bewijsoverwegingen
Uit de verklaring van verdachte dat hij de avond van het Gildefeest kleding met camouflageprint aan had, leidt de rechtbank af dat hij degene is geweest die de eerste klap aan [slachtoffer] heeft uitgedeeld, en dat hij degene is die door getuige [getuige] als ‘dader 1’ is omschreven. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen verder af dat aangever [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) op de grond was gegooid door een onbekend gebleven man. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte naar [slachtoffer] toegesneld. Terwijl [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond lag, heeft verdachte hem een krachtige vuistslag in het gezicht gegeven. Daarna is verdachte weggetrokken door een beveiliger en vervolgens heeft de medeverdachte [slachtoffer] tegen het hoofd gestompt en getrapt.
Feit 1
Vrijspraak poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs beschikbaar is waaruit afgeleid kan worden dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van poging tot doodslag. Van dit ten laste gelegde feit wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Poging zware mishandeling
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte door een krachtige vuistslag in het gezicht van [slachtoffer] te geven, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van deze klap zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt dat het een algemene ervaringsregel is dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. Niet iedere klap tegen het hoofd zal echter tot zwaar lichamelijk letsel kunnen leiden. De rechtbank dient in ieder geval de gerichtheid en de kracht van het uitgeoefende geweld in ogenschouw te nemen. In dit geval lag [slachtoffer] op de grond in een kwetsbare positie: het zal voor hem vanuit die positie niet makkelijk geweest zijn om zich tegen verdachte te verdedigen. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte heeft geknield om beter bij het – op zijn zij – liggende slachtoffer te komen. De getuige [getuige] beschrijft dat verdachte “zijn hand van achteren uithaalde om snelheid aan de klap te geven en zijn vuist vol op het gezicht van het slachtoffer liet komen”. Daarbij is dus kennelijk veel kracht gebruikt, terwijl het hoofd van het slachtoffer vanwege zijn liggende positie niet met de vuistslag kan meebewegen. Gelet op deze omstandigheden overweegt de rechtbank dat de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer] als gevolg van de klap zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dergelijke aanwijzingen van het tegendeel zijn de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd te stompen.
Partiele vrijspraak van medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat tussen verdachte, medeverdachte en/of de onbekend gebleven derde persoon sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking of een gezamenlijk plan om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van medeplegen.
Feit 2
Voor een veroordeling voor openlijke geweldpleging is het voldoende dat de dader opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van het openlijk geweld en dat hij daaraan een voldoende (significante en wezenlijke) bijdrage heeft geleverd. Uit de voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte opzet had om in vereniging openlijk geweld te plegen. Verdachte was immers op een voor het publiek vrij toegankelijk (festival)terrein en de rechtbank acht bewezen dat hij gezien had dat [slachtoffer] (door een ander persoon) op de grond was gegooid. Door [slachtoffer] vervolgens tegen het hoofd te stompen heeft verdachte een voldoende significante bijdrage aan dat openlijke geweld geleverd. Door het handelen van verdachte heeft hij ook bijgedragen aan een sfeer van geweld waarin ook de medeverdachte geweld richting [slachtoffer] heeft uitgeoefend.